Prozagedicht

Een prozagedicht of gedicht in proza is een gedicht dat niet in versvorm is geschreven. Het heeft dus het uiterlijk van een "gewone" tekst.

In de jaren 1890 werd het prozagedicht door de Nederlands-Limburgse schrijver Frans Erens in de Nederlandse literatuur geïntroduceerd. Het voorbeeld voor zijn "gedichten in proza", zoals Erens ze aanduidde, waren de Petits poèmes en prose (1869) van Charles Baudelaire (zie onder). Zowel prozaschrijvers als dichters (onder andere Lodewijk van Deyssel, Aart van der Leeuw, H. Marsman, Paul van Ostaijen, F. Bordewijk, Noto Soeroto, Bernardo Ashetu) schreven prozagedichten. Ook de dichter Bert Schierbeek schreef veel prozagedichten, die hij zelf "proëzie" noemde, een samentrekking van "proza" en "poëzie".

In 1869 verscheen van de hand van Charles Baudelaire de bundel Le spleen de Paris; petits poèmes en prose, die 50 prozagedichten bevat. Uit deze bundel is onderstaand voorbeeld afkomstig (de werkelijke tekst is ongeveer tweemaal zo lang):

De weldaden van de Maan (Les bienfaits de la lune, fragment)[1]
De Maan, die de grilligheid zelve is, keek door het raam terwijl jij in je wieg lag te slapen en zei bij zichzelf: "Dat kind bevalt mij."
En zacht daalde ze af langs haar wolkentrap en geruisloos gleed ze door de ruiten. Toen strekte ze zich over je uit met de soepele tederheid van een moeder en haar kleuren zette ze af op jouw gelaat. Je oogappels zijn er altijd groen door gebleven en je wangen ongewoon bleek. Door het aanschouwen van deze bezoekster zijn je ogen zo vreemd groot geworden; en ze heeft je zo teder bij de keel gegrepen, dat je voor altijd de neiging hebt gehouden te gaan huilen.
In haar uitbundige vreugde vulde de maan ondertussen de hele kamer, als een wolk van fosfor, als een lichtgevende gif; en al dat levend licht dacht en zei: "Eeuwig zul je de invloed van mijn kus ondergaan. Je zult mooi zijn op mijn manier. Je zult liefhebben wat ik bemin en wat mij bemint: het water, de wolken, de stilte van de nacht; de eindeloze, groene zee; het water dat geen en vele vormen heeft; de plek waar je niet zult zijn; de minnaar die je niet zult kennen; monsterlijke bloemen; geuren die je naar het hoofd stijgen; katten die in zwijm liggen op piano's en kreunen als vrouwen, met een hese, zoete stem!"

Zie ook

Over het prozagedicht

Jan-Willem van der Weij, Beweging en bewogenheid: het prozagedicht in de Nederlandse literatuur aan het einde van de negentiende eeuw. Amsterdam: Thesis, 1997. (Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam.)

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.