Plak (muntstuk)

In het oude geldsysteem van Brabant was plak een ander woord voor de groot. In een stuiver gingen 3 plakken, terwijl elke plak 24 Brabantse mijten telde.[1]

Ook Groningen had een eigen plak. Aan het eind van de vijftiende eeuw was een Groningse stuiver of vlieger 6 plakken waard, de jager 12 plakken, de vleemse 5 plakken en een kromstaart 4 plakken. Zestig plakken vormden toen een Arnhemse gulden. [2]

In de zestiende en zeventiende eeuw bestond in Overijssel en Gelderland een plak die veel kleiner was dan de Brabantse plak. Naast een verdeling van de stuiver in zestien penningen, bestond er ook een onderverdeling van de stuiver in vijftien plakken.

Uiteindelijk werd de plak synoniem voor halve-stuiverstuk of vierduitstuk binnen het Nederlandse decimale geldsysteem.

• Lijst van oude muntsoorten in de Lage Landen