Pecunia non olet

Pecunia non olet ('Geld stinkt niet') is een Latijnse uitdrukking, een geparafraseerde opmerking van keizer Vespasianus, volgens de geschiedschrijver Suetonius in "Levens van de keizers".[1][2]

Toen keizer Vespasianus aantrad was de staatskas leeg door de brand van Rome, de excessen van Nero, het Vierkeizerjaar en de Opstand van de Batavieren. Hij herstelde de financiƫn mede door de herinvoering van de belasting op urine van Nero. Deze belasting werd opgelegd aan eigenaars van publieke pispotten (en latrines), waarin voorbijgangers urineerden en waarin buren hun pispot leegden.[3] De eigenaars verkochten de urine aan wasserijen en volders. Toen zijn zoon Titus aanmerkingen had op de urinebelasting, zou de keizer volgens Suetonius geantwoord hebben dat er geen luchtje aan een munt zat, ook al kwam die van de urine (e lotio est).[4] Het maakt dus niet uit hoe het geld verdiend wordt.

De spreuk zelf staat niet letterlijk in een Latijnse tekst uit de oudheid en dateert dus van later datum, wellicht uit de negentiende eeuw.

Zie ook

Trivia

  • De openbare toiletten in Frankrijk heten vandaag de dag nog altijd Vespasienne. In ItaliĆ« spreekt men van Vespasiani.
  • Tijdens de overnameonderhandelingen van Fortis door de Nederlandse staat is de term Pecunia non olet gebruikt als codenaam voor deze plannen. De plannen voor een 49% overname heette Pecunia en die van de volledige overname heette non olet.[5]
  • Het fiscaalrechtelijk dispuut van de Universiteit Leiden draagt de naam Pecunia non olet.[6]
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.