Oosthuizense spoorwegovergang
Het arrest Oosthuizense spoorwegovergang (HR 24 april 1971, NJ 1972/82) is een arrest van de Nederlandse Hoge Raad dat betrekking heeft op schuld en causaliteit bij een ongeval in het verkeer.
Oosthuizense spoorwegovergang
| ||
Datum | 24 april 1971 | |
Instantie | Hoge Raad der Nederlanden | |
Rechters | H.Th.A van der Loos, Ch.M.J.A. Moons, G. Fikkert, L. van Dijk, Ph.C.M. van der Ven | |
Proc.-gen. | G.E. Langemeijer | |
Soort zaak | strafkamer | |
Procedure | cassatie | |
Wetgeving | 36 WVW (oud) | |
Onderwerp | schuld en causaliteit bij een ongeval in het verkeer | |
Vindplaats | NJ 1972/82, m.nt. C. Bronkhorst | |
ECLI | ECLI:NL:HR:1971:AB5384 |
Casus
Het ongeval heeft plaatsgevonden op zondag 20 juli 1969 omstreeks 10.55 uur op de spoorlijn Amsterdam-Enkhuizen, op de spoorwegovergang van Oosthuizen, een overweg met automatische halve overwegbomen. De auto van het slachtoffer, een Ford Taunus, was de tweede auto die voor de spoorwegovergang was gestopt. Hierachter naderde een rode DAF met hoge snelheid. De machinist van de personentrein, die van links naderde, vreesde een ongeluk en remde. De DAF botste met flinke snelheid op de Ford, die langs de eerste auto gedeeltelijk op de spoorbaan werd geduwd. De bestuurder van de Ford sprong eruit en liep in de consternatie om de voorzijde van de auto heen om zijn vrouw en dochter uit de auto te helpen. Hierbij is hij door de trein geraakt met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg: een verbrijzelde rechtervoet, een gebroken bovenbeen (rechts) en een gebroken kuitbeen (links). Hierdoor heeft hij zijn beroep als slager geruime tijd niet uit kunnen oefenen. De voet is geamputeerd. De trein was iets voorbij de overweg tot stilstand gekomen.
Verdachte is vervolgd op basis van art. 36 WVW (oud) – thans artikel 6 WVW – omdat hem "grove onachtzaamheid, onvoorzichtigheid en onoplettendheid en mitsdien grove schuld" aan de botsing en de gevolgen daarvan, werd verweten. Hij verweerde zich met de stelling dat het letsel "eigen schuld" is van het slachtoffer, omdat deze ook anders had kunnen handelen, namelijk in de auto blijven zitten en/of de auto achteruitrijden.
Rechtsvraag
De rechtsvraag betreft schuld en causaliteit. Het zwaar lichamelijk letsel is mede ontstaan door het gedrag van het slachtoffer na de botsing. Kan dit letsel worden aangemerkt als een gevolg van de botsing? (Ja.)
Procesgang
Verdachte is in hoger beroep door het hof veroordeeld tot een geldboete van 500 gulden, en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een jaar. Het cassatieberoep is verworpen. De Hoge Raad heeft ambtshalve een correctie gepleegd in de aan het bewezenverklaarde gegeven kwalificatie.
Hof
O. dat in het bestreden arrest is overwogen: |
Hoge Raad
De Hoge Raad gaat uit van een causaal verband, omdat hetgeen volgde op de botsing naar algemene ervaringsregelen redelijkerwijs was te voorzien. De Hoge Raad overwoog:
dat – indien al zou kunnen worden aangenomen dat W.J. van Es voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn auto tijdig van de spoorbaan te rijden – in de reeks van gebeurtenissen volgend op de in de bewezenverklaring bedoelde botsing of aanrijding, waardoor, zoals uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, de auto van W.J. van Es, waarin hij zich met vrouw en kind bevond, naar voren werd gedrukt en gedeeltelijk op de spoorbaan terechtkwam terwijl een trein op korte afstand naderde, de in de stelling vermelde gedragingen van meergenoemde van Es – welke, naar uit de bewijsmiddelen kan volgen, er mede toe hebben geleid dat deze door de trein werd geraakt en dientengevolge het in de bewezenverklaring omschreven letsel heeft bekomen – naar algemene ervaringsregels zijn te rekenen tot hetgeen als gevolg van een botsing of aanrijding, waardoor iemand in de schrikwekkende positie wordt gebracht als even omschreven, en dan ook als gevolg van req.s bovenomschreven hoogst onachtzame, onvoorzichtige, onoplettende wijze van rijden, redelijkerwijze is te voorzien; |