Morini (stam)

Morini (Ndl.: Morieniërs, soms Morienen) is de naam voor een Belgische bevolkingsgroep die ten tijde van Caesar gevestigd was in de kuststrook van Noord-Frankrijk en België. Onder keizer Augustus gaven zij hun naam aan een van de civitates van Gallia Belgica. Van oorsprong is hun naam Keltisch en verwijst naar de zee, keltisch mori (vgl. Aremorici, de vóór de zee wonenden).

Leefgebied van Morini.

De Ambiani en Bellovaci waren hun zuiderburen, de Atrebaten zijn te situeren in het zuidoosten, tussen de Morini en de Nerviërs. De Menapiërs waren hun oosterburen. Bij Vergilius, hierin nagevolgd door Plinius e.a. staan de Morini symbool voor het einde van de bewoonde wereld[1]. De latere civitas Morinorum had als hoofdplaats Tarvenna (het huidige dorpje Terwaan), de grenzen ervan bleven bewaard in die van het middeleeuwse bisdom Terwaan (episcopatus Morinorum).

Ten tijde van de Gallische verovering

Keltische 1/4 gouden stater, eenzijdig geslagen, toegeschreven aan de Morini.

Volgens Caesar behoorden de Morini tot de grotere stammen: zij konden 25.000 gewapende mannen op de been brengen[2]. Dat aantal is waarschijnlijk sterk overdreven aangezien de totale bevolking op hooguit 80.000 inwoners kan geschat worden.

Caesar noemt hen in zijn Commentarii de bello Gallico vaak in één adem met de Menapiërs, die ten noorden van hen woonden. Tacitus doet dat eveneens.

Caesar was zeer geïnteresseerd in dat deel van het grondgebied der Morini van waaruit de overtocht naar Brittannië het kortst was[3], dat wil zeggen de omgeving van Cap Gris-Nez. Zij beschikten daar over verschillende havens, waarvan Portus Itius, het huidige Boulogne, er één was[4]. De meer noordelijk gelegen gedeelten wilde hij vooral angst aanjagen, zodat ze hem niet zouden aanvallen[5]. Het gebied waar de Morini en vooral de Menapiërs woonden, boomrijk en moerassig, leende zich uitstekend voor guerrilla en de gevaren wogen niet op tegen de baten van een definitieve onderwerping van die economisch minder interessante gedeelten. In 55 v.Chr. verstevigde Labienus de Romeinse greep op het strategisch belangrijke gedeelte van het gebied der Morini[6]. In 54 v.Chr. liet Caesar één legioen, o.l.v. zijn legaat Caius Fabius, daar overwinteren[7]. In 53 v.Chr. kwamen zij zeer waarschijnlijk samen met de Menapiërs, onder het rechtstreeks gezag van de Atrebaat Commius[8] . Tijdens de grote Gallische opstand o.l.v. Vercingetorix leverden de Morini een contingent van 5000 (7000?) man voor het Gallische onzettingsleger dat Alesia moest bevrijden - het is opvallend dat de Menapiërs niet zijn genoemd in deze context, hoewel Commius een belangrijke rol speelde bij de ontzettingspoging van Alesia[9].

Caesar geeft enkele interessante details. De stam telde een aantal pagi, die, op het eerste gezicht althans, nogal autonoom konden beslissen[10]. De Morini zochten tegen het Romeins leger bescherming in de moeren (een even eenvoudige als logische verdediging die ook andere stammen kenden). In 56 v.Chr., toen het najaar zeer regenachtig was, lukte die tactiek. Het jaar daarop, toen het droger was, niet[11]. De Morini zouden samen met de andere kustvolkeren (Lexovii, Namnetes, Ambiliati, Diablintes en Menapii) en stammen uit Brittannië, hebben deelgenomen aan de opstand van de Veneti[12]. Dat wijst erop dat zij betrokken waren in het transport van en naar Zuid-Engeland, transport dat Caesar volledig wilde controleren.

Moderne Morini

Het oorspronkelijke grondgebied van de Morini komt ruwweg overeen met het gebied tussen de IJzer in West-Vlaanderen en de Kwinte te Frankrijk, wat overeenkomt met: de Westhoek, Frans-Vlaanderen en het Nauw van Calais (Ned. Kales). Het West-Vlaams dialect onderscheidt zich sterk van de andere Nederlandse dialecten en vertoont eigenaardigheden die ook in het Engels voorkomen, zoals het gebruik van het hulpwerkwoord "komen" in plaats van "worden". Dergelijke taalelementen kunnen zowel Ingvaeoons als Keltisch zijn.

Voetnoten

  1. Verg, Aeneïs, VIII 727: extremique hominum Morini, Rhenusque bicornis - de Morini, laatsten der mensen, en de gegaffelde Rijn. Plinius Maior, Naturalis Historia, XIX 8: ultimique hominum existimati Morini - de Morini, beschouwd als de laatsten der mensen.
  2. Caes., D.B.G., II 4.9
  3. Caes., D.B.G., IV 21.3 - tevoren kende hij enkel de overtocht van bij de Veneti
  4. Caes., D.B.G., V 2.3; Strabo, Geographia IV 5.2. Vanuit Boulogne was de oversteek het gemakkelijkst, vanuit Wissant (?) het kortst.
  5. Caes., D.B.G., IV 22
  6. Caes., D.B.G., IV 38.1-2
  7. Caes., D.B.G., V 24.2
  8. Caes., D.B.G., VI 8.4 en VII 76.2
  9. Caes., D.B.G., VII 75.3
  10. Caes., D.B.G., IV 22.1, 5. Op het eerste gezicht, want Caesar blijkt hier een beetje voorbarig aan te nemen dat de Morini zich aan hem onderwierpen, uitgezonderd enkele pagi. Uit de slotparagraaf van boek IV blijkt dat dat een illusie was.
  11. Caes., D.B.G., III 28-29; IV 38. In boek III heeft Caesar het over "ononderbroken bossen en moeren". Uit boek IV leren we dat de Morini zich in de moeren hadden teruggetrokken en dat de bossen het toevluchtsoord waren van de Menapiërs (IV 38.2-3).
  12. Caes., D.B.G., III 9.10
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.