Pagus (Romeins)
Het Latijnse woord pagus (meervoud : pagi) betekent gouw en is afkomstig van het Griekse pagos (“dat wat vastgemaakt is”). In het Gallo-Romeinse Rijk, na de reorganisatie van Diocletianus, was een pagus (vgl. het Franse pays) het kleinste administratieve district van een provincie. Voordien was het een informele benaming van een landelijk district geweest. Verwijderd van het administratieve centrum, of dat nu de zetel van een bisschop was, een ommuurde stad of een versterkt dorp, bleven de pagi trouw aan hun oude gewoonten en gaven ze de benaming verder door aan de heidenen (vgl. het Franse paganisme = heidendom) en ook aan vreemde volkeren, zoals de Germanen en de Helvetii.
Voorbeelden : pagus Arduennensis (Ardennengouw), pagus Bracbatensis (Brabantgouw), pagus Flandrensis (Vlaanderengouw), pagus Hanoniensis (Henegouw), pagus Leuhius (Luikgouw), pagus Taruanensis (Ternaasgouw), pagus Tornacensis (Doornikgouw), enz. ...
Zie gouw (Germaans) voor meer over de gouwen onder de Germanen.