Meester van Flémalle

Meester van Flémalle (actief van 1410 tot 1440) is de noodnaam voor een anonieme schilder die in Doornik werkte, behorende tot de school van de Vlaamse Primitieven. Samen met Jan van Eyck en Rogier van der Weyden speelde hij een beslissende rol in de geschiedenis van de Nederlandse en bijgevolg ook de Europese schilderkunst van de vijftiende eeuw. De aan hem toegeschreven werken kenmerken zich door de manier waarop zij op een coherente manier de ruimte en de zichtbare werkelijkheid trachten weer te geven.

Geboorte van Christus en aanbidding door de herders in het Musée des Beaux-Arts de Dijon
"Veronica" uit het Städelsches Museum van Frankfurt

De aan de meester van Flémalle toegeschreven werken dateren uit de jaren 1410-1440 en hebben een religieuze thematiek, met uitzondering van enkele van de vroegste bekende profane portretten uit de geschiedenis van de westerse schilderkunst. Vanaf het begin van de twintigste eeuw werd de Meester van Flémalle meestal geïdentificeerd met de Doornikse schilder Robert Campin. Sinds de jaren '70 hebben diverse kunsthistorici opgemerkt dat de werken die aan Flémalle/Campin worden toegeschreven niet echt een stilistisch coherent geheel vormen.[1] De conclusie die hieruit valt te trekken is dat de werken uit deze "Groep Flémalle/Campin" wellicht gemaakt zijn door verschillende anonieme meesters die in Vlaanderen en Henegouwen werkten in de eerste helft van de vijftiende eeuw onder wie ook Robert Campin.[2]

De "panelen van Flémalle" en het ontstaan van de "Meester van Flémalle"

De "Meester van Flémalle" werd in 1898 door Hugo von Tschudi vernoemd naar drie panelen van een verloren werk (wellicht een polyptiek). De drie panelen werden in 1849 door de Akense lakenfabrikant Ignaz van Houtem overgebracht naar het Städelsches Museum in Frankfurt am Main en werden er sindsdien bewaard. Lakenfabrikant Van Houtem houdt vol dat de panelen afkomstig waren uit de "abdij van Flémalle" nabij Luik. Alleen bleek bij nader onderzoek dat er geen abdij of klooster in Flémalle bestaat en ook nooit heeft bestaan. Dus kregen de panelen door een foutieve aanname hun huidige naam. De herkomst van de panelen is tot vandaag de dag onduidelijk.

Het eerste paneel stelt een staande Madonna met kind voor (160 x 68 cm). Het tweede is een staande figuur van Sint-Veronica die de doek met de afdruk van het gelaat van Christus toont (151 x 61 cm). Een derde paneel is een grisaille van God de Vader die het afgestorven lichaam van de gekruisigde Christus toont. Als deze werken met aanzienlijke afmetingen inderdaad de vleugels zijn geweest van een polyptiek, dan moet het hier hebben gegaan om een zeer prestigieuze opdracht. Von Tschudi bracht deze panelen in verband met een vierde fragment van een verloren drieluik dat ook in Frankfurt wordt bewaard, met de voorstelling van de "slechte moordenaar", afkomstig van het rechterluik van een monumentaal drieluik dat de kruisafneming van Christus als thema had. Dit werk is in zijn geheel bekend uit een kleine en zwakke kopie die vandaag in de Walker Art Gallery in Liverpool wordt bewaard. Daarvoor waren al deze werken toegeschreven aan Rogier van der Weyden, maar von Tschudi wees op gemeenschappelijke elementen die afweken van de stijl van Van der Weyden. Om die reden schreef hij de werken toe aan een jongere tijdgenoot van Rogier van der Weyden die volgens hem onder invloed van deze laatste had gestaan, maar wiens werk ook oudere, meer archaïsche elementen in zich droeg. Deze anonymus doopte hij de "Meester van Flémalle".

In 1902 meende de Gentse hoogleraar Georges Hulin de Loo een sluitende oplossing te hebben gevonden. Hij bracht de jongere tijdgenoot van Rogier in verband met de uit de archieven bekende Jacques Daret die een medeleerling was geweest van Rogier van der Weyden in het atelier van Robert Campin. In 1909 herzag Hulin de Loo zijn stelling op basis van nieuwe ontdekkingen. De stijl van Daret had men kunnen afleiden uit drie bewaard gebleven paneeltjes van een triptiek die hij schilderde voor de Abdij van Sint-Vaast in Atrecht in Frans-Vlaanderen. Deze stijl vertoonde wel overeenkomsten met die van Rogier van der Weyden, en die van de "Panelen van Flémalle", maar was toch niet helemaal dezelfde. In een zeer overtuigend exposé bracht Hulin de Loo de "Groep Flémalle" vervolgens in verband met de leermeester van zowel Daret als Van der Weyden, Robert Campin. De rijpe en briljante werken uit de "Groep Flémalle" konden zo worden ondergebracht onder de naam van een historisch gedocumenteerde meester. De hypothese van Hulin de Loo werd lange tijd unaniem aanvaard.

De Brugse bankier, verzamelaar en amateur-kunsthistoricus Emile Renders kwam in de jaren '30 evenwel roet in het eten gooien. Hij haalde een oude theorie van de 19de-eeuwse geleerde Firmenich-Richartz weer van onder het stof. Deze had gesteld dat de werken uit de "Groep Flémalle" niet het werk waren geweest van Campin of van een andere onbekende meester, maar jeugdwerken van Rogier van der Weyden. Renders trachtte dit te staven door detailopnamen van schilderijen uit de Groep Flémalle te vergelijken met detailopnamen uit werken van Rogier van der Weyden, met name diens "Kruisafneming" uit Madrid. De theorie van Renders kreeg uiteindelijk veel bijval omdat ook de beroemde Duitse kunsthistoricus Max J. Friedländer haar uiteindelijk ondersteunde. Het kunsthistorische kamp was daarop jarenlang verdeeld in voorstanders van de "unitaire" theorie en aan de andere zijde diegenen die de oude theorie van Hulin de Loo bleven verdedigen.

Uitsluitsel kwam er pas geleidelijk vanaf de late jaren '60. Toen werd het door de verbeterde infraroodreflectografie mogelijk onder de verflagen door naar de ondertekening van de schilderijen te kijken en deze te vergelijken. De ondertekeningen van schilderijen uit de Groep Flémalle bleken wezenlijk te verschillen van de ondertekeningen van aan Van der Weyden toegeschreven werken. Ook de datering van hout, met behulp van de zogenaamde dendrochronologie, toonde aan dat de panelen uit de groep Flémalle meestal significant ouder zijn dan de aan Van der Weyden toegeschreven werken. Met behulp van deze natuurwetenschappelijke methoden kon eigenlijk hoofdzakelijk de theorie van Hulin de Loo worden gestaafd. Toch leverde deze "doorlichting" nog andere verrassende resultaten op. Zo bleek ook de ondertekening van de zogenaamde Mérodetriptiek (New York, Metropolitan Museum, The Cloisters) - een werk dat tot dan toe deel had uitgemaakt van de kern van aan Campin/Flémalle toegeschreven werken - af te wijken van andere werken uit de groep Campin/Flémalle. Het werk, dat rond 1428 zou zijn ontstaan, bleek bovendien te zijn gebaseerd op een paneel met dezelfde voorstelling uit de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België in Brussel. Dit Brusselse paneel was nochtans altijd beschouwd geweest als een vrije kopie uit het atelier van Campin. Deze bevindingen deden Lorne Campbell besluiten dat niet alle werken die in het verleden aan de groep Campin/Flémalle werden toegeschreven van de hand kunnen zijn van dezelfde kunstenaar. Het gevolg was dat hij de Mérodetriptiek weer toeschreef aan een anonymus die hij de "Mérodemeester" doopte, die ook in de omgeving van Campin werkzaam moet zijn geweest.

Noten

  1. Onder meer Lorne Campbell in zijn artikel 'Robert Campin, the Master of Flémalle and the Master of Merode'. Zie bibliografie
  2. Ook tegen deze visie bestaat grote weerstand vanuit de hoek van kunsthistorici die het werk van Robert Campin/De Meester van Flémalle als een eenheid willen blijven zien, zoals onder meer Albert Châtelet. Zie Bibliografie.

Bibliografie

  • Lorne Campbell, 'Robert Campin, the Master of Flémalle and the Master of Merode', in The Burlington Magazine, CXVI, 1974, p.  634–646
  • Albert Châtelet, Robert Campin. De Meester van Flémalle, vertaald uit het Frans door Johan de Roey en Marc Vingerhoedt, Mercatorfonds, Antwerpen, 1996
  • Stephan Kemperdick, Der Meister von Flémalle: die Werkstatt Robert Campins und Rogier van der Weyden, Ars nova: studies in late medieval and renaissance northern painting and illumination, 2, Brepols, Turnhout, 1997
  • Bernhard Ridderbos, Henk Van Veen, (red.), Om iets te weten van de oude meesters: de Vlaamse Primitieven: herontdekking, waardering en onderzoek, Nijmegen, 1995
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.