Karelsprivilege

Het Karelsprivilege is een voorrecht dat Karel de Grote zou hebben geschonken aan de Friezen onder aanvoering van Magnus Forteman als dank voor de steun die deze hebben gegeven bij de inname van Rome. Sinds de 13e eeuw wordt het geregeld genoemd in Friese rechtskundige en geschiedkundige werken. Het privilege zou de basis zijn van de zogenaamde Friese vrijheid. Andere gebruikte namen voor deze oorkonde zijn: Magnuskerren, Friezenprivilege, Vrijheidsprivilege, Libertas Frisonica of Previlegii Frisiorum Caroli Magni.

Vervalsing

Tegenwoordig wordt vrijwel unaniem aangenomen dat het originele privilege een vervalsing is, niet ongebruikelijk in die tijd. Destijds werd het echter in sommige gevallen als authentiek gezien. Bekend is de bevestiging en erkenning van het privilege in 1039 door keizer Koenraad II, door keizer Hendrik V samen met paus Paschalis II in januari 1108 in Mainz op verzoek van de stad Staveren. Het laatst is het Karelsprivilege bevestigd door keizer Sigismund in 1417. Deze laatste oorkonde werd samen met een ontwerpprivilege uit 1479, eeuwenlang bewaard in een Gelders Archief, waar het ontdekt werd door historicus Oebele Vries. Sinds juni 1998 zijn deze oorkondes overgedragen aan de Tresoar in Leeuwarden. Op 28 september 2017, 600 jaar na de uitvaardiging van het privilege, werd een replica van de oorkonde in het Provinciehuis van Friesland onthuld.[1]

Het Sneker Kroniekje vermeldt dat het originele Karelsprivilege, dat in Sneek werd bewaard, bij de stadsbrand van 1457 verloren is gegaan. Er was na 1500 nog een kopie van de oorkonde in omloop.[2] Volgens Herre Halbertsma kan de originele oorkonde in de Friezenkerk te Rome begraven liggen.

De authenticiteit van het privilege is vooral door Jacob van Maerlant betwist. Hierbij moet vermeld worden dat Jacob in dienst was van Floris V van Holland die aanspraak maakte op Friesland. Vanaf 1291 liet deze zich zelfs heer van Friesland noemen, zonder ooit feitelijk enige macht te hebben uitgeoefend. Daarvoor hadden de graven nog wel enige invloed op het bestuur, zij het beperkte en wisselvallig. De graaf van Holland en de bisschop van Utrecht maakten beiden aanspraak op Friesland, waarna keizer Frederik I Barbarossa het in 1165 tot een condominium maakte. Ze mochten daarna beiden elke vier jaar een gerechtsreis maken. Door dit systeem had de Friese adel de ruimte zich naar eigen inzicht te gedragen, net als de Zeeuwse adel in die periode. Dit werkte zo tot het tweede kwart van de 13e eeuw, waarna de Hollandse graaf de bisschop buiten spel wist te zetten. De relatie bekoelde nadat Floris V in 1289 West-Friesland veroverde.

In de Middeleeuwen werden alleen de originele, en van de originele en onbeschadigde lakzegels voorziene, documenten als rechtsgeldig beschouwd. Er waren ook vervalste oorkonden in omloop, en een goed georganiseerd archief of een tractatenblad dat als referentie kon dienen, bestond nog niet. Het in de oude literatuur wel genoemde verband tussen de Friese adelaar als heraldisch wapenfiguur en het Karelsprivilege gaat terug tot het einde van de middeleeuwen. Zoals bekend bestonden er in de tijd van Karel de Grote nog geen familie- of landswapens. In de 15e eeuw werd fungeerde de rijksadelaar als een belangrijk wapensymbool voor de provincie Friesland (zie: Wapen van Friesland).

Achtergrond

De Franken hadden tussen 650 en 750 hun rijk aanzienlijk weten uit te breiden. Daarbij was ook een groot deel van het toenmalige Friesland veroverd. Die verovering was echter niet compleet. Het reeds veroverde deel bleef een onrustig bezit, zie de dood van Bonifatius, terwijl Friesland ten oosten van de Lauwers samen met het toenmalige Saksen zich bleef verzetten tegen de Franken.

Pas Karel de Grote slaagde er in 785 in het laatste verzet te breken door de Saksen onder leiding van Widukind te verslaan tijdens de Saksenoorlogen. Een van zijn eerste maatregelen na die overwinning was het inventariseren van het plaatselijke gewoonterecht. Voor Friesland gebeurde dat met de optekening van de Lex Frisionum. In hoeverre dit ook heeft geleid tot het opleggen van een wet aan de Friezen is niet bekend.

De kern van het privilege zou geweest zijn dat die vrijheid, om zelf het recht in te vullen, aan de Friezen werd teruggegeven. De plichten die de Lex gaf, werden van plicht een voorrecht: de Fries kreeg de vrijheid om die rechten toe te passen, hij was niet langer gedwongen dat te doen.

Betekenis

Hoewel het bestaan van het privilege betwist wordt, kan worden vastgesteld dat de Friese Landen tot het begin van de zestiende eeuw een geheel eigen ontwikkeling doormaakten, waarbij de feodale structuur zoals die door Karel de Grote was ontworpen, vrijwel geheel ontbrak.

Bronnen

Literatuur

  • O. Vries, Het Heilige Roomse Rijk en de Friese vrijheid (Leeuwarden 1986).
  • A. Janse, 'De waarheid van een falsum. Op zoek naar de politieke context van het Karelsprivilege', De Vrije Fries LXXI (1991) 7-28.
  • T. van der Laars, Wapens, vlaggen en zegels van Nederland, Amsterdam (1913), herdruk 1989, blz. 57-60.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.