Joseph Henry Ott
Joseph Henry Ott (Atlantic City, 7 juli 1929 – Topeka, 17 mei 1990) was een Amerikaans componist, muziekpedagoog en trompettist. Hij was een zoon, het tweede kind, van het echtpaar Joseph en Elizabeth Ott uit Pleasantville. Zijn vader was een schrijnwerker en scheepsbouwer. Joseph Henry Ott wordt beschouwd als pionier voor de elektronische muziek en was in 1976 de eerste componist die de opdracht kreeg elektronische muziek voor een compleet concert van het "National Gallery of Art Orchestra" in Washington D.C. te componeren.
Joseph Henry Ott
| ||||
Algemene informatie | ||||
Volledige naam | Joseph Henry Ott | |||
Geboren | 7 juli 1929 | |||
Overleden | 17 mei 1990 | |||
Land | ![]() | |||
Werk | ||||
Genre(s) | symfonische muziek, HaFaBramuziek, jazz | |||
Beroep | componist, muziekpedagoog en trompettist | |||
Instrument(en) | trompet | |||
|
Levensloop
Ott kwam aan de High School door zijn muziekleraar Benjamin Censullo het eerste keer met muziek in contact. Op 16-jarige leeftijd kreeg hij van 1946 tot 1948 privéles voor trompet en muziektheorie bij Frank Merrick in Atlantic City (New Jersey). In 1947 werd hij trompettist in het orkest van Wilson Humber. In deze tijd maakte hij ook zijn eerste arrangementen. Van 1948 tot 1951 studeerde hij privé trompet bij Harold Rehrig van het Philadelphia Orchestra en compositie bij Dr. William Happich, die docent was aan de Universiteit van Pennsylvania in Philadelphia. Van 1950 tot 19951 was hij trompettist in het orkest van Ray Palmer en werd vervolgens ingetogen door het Amerikaanse leger. In deze tijd studeerde hij aan de US Army Band School in Fort Dix (New Jersey) en behaalde aldaar zijn diploma. In 1952 behaalde hij aan de US Army Band School in Dachau (Duitsland) zijn diploma's in muziektheorie en muziekopleiding alsook als dirigent. Vervolgens werd hij dirigent aan de US Army Band School in München. In deze tijd studeerde hij compositie aan de Hochschule für Musik und Theater in München bij Dr. Hans Sachsse. Verder studeerde hij privé piano bij Dr. Rudolph Erb in München.
In 1953 nam hij ontslag bij het Amerikaanse leger en studeerde privé piano bij dr. Water Ihrke aan de Universiteit van Connecticut in Storrs. Van 1954 tot 1959 studeerde hij aan deze universiteit muziek en schilderij. Gedurende deze jaren kreeg hij verschillende studiebeurzen. In de zomer van 1957 kreeg hij bijvoorbeeld een studiebeurs om aan de Connecticut College School of Dance compositie voor dans- en balletmuziek te studeren bij Louis Horst professor van de Julliard School of Music en ook in 1958 herhaalde hij deze studie. In 1959 vertrok hij naar Dayton en werd voor 1 jaar begeleider van het Dayton Civic Ballet. In 1960 voltooide hij zijn Bachelor of Arts in compositie aan de Universiteit van Connecticut. Van 1960 tot 1963 was hij muziekdirecteur van de dansafdeling van De George Washington Universiteit in Washington D.C. en was eveneens docent voor piano aan deze universiteit van 1962 tot 1963.
In 1963 won hij de 1e prijs tijdens de Internationale compositiewedstrijd voor symfonische muziek in het Italiaanse "Citta di Trieste" met zijn werk Premise voor orkest. Met het prijsgeld kon hij vier maanden in Italië en vervolgens in Duitsland leven. Na zijn terugkomst in de Verenigde Staten begon hij met voortgezette studies in compositie aan de Universiteit van Californië - Los Angeles (UCLA) bij Roy Harris. Tegelijkertijd was hij docent voor piano, contrapunt en begeleiding aan de Universiteit van Californië – Los Angeles. In deze tijd werd hij ook lid van de American Society of Composers, Authors and Publishers (ASCAP). In 1965 behaalde hij zijn Master of Arts in compositie aan de UCLA.
Van 1965 tot 1971 was hij docent en huiscomponist aan het Milton College te Milton. In deze tijd won hij eerste prijzen in vier van zes categorieën van de Wisconsin Composers Contest in 1968. Eveneens kreeg hij diverse studiebeursen van de American Music Center. Hij voltooide zijn studies tot Ph.D. (Philosophiæ Doctor) aan de Universiteit van Wisconsin in Madison. Hij was huiscomponist aan het St. Paul Institute for Advanced Study and Performance en assistent van de directeur van de Bennington Composers Conference in 1970 en 1971. Toen begon hij ook compositorisch te experimenteren met het wisselen van elementen, grafische notatie en elektronische en geluidsbandcompositie. Bijvoorbeeld heeft hij in zijn Slide Piece nr. 3 instructies en fotografische "slides" ofwel pelures, die tijdens de uitvoering naar het toevalsprincipe op beeldschermen geprojecteerd worden om de uitvoerenden visuele voorstelling te geven over bepaalde aleatorische concepten zoals woorden in te vullen. Andere composities zijn voorzien met geluidsband en verdichtte omgevingssituaties in aanvulling tot toevallige keuzen van het publiek. Otts Five Environmental Projects hebben als bestanddelen lichteffecten, kleuren en uitwisseling/verandering van de fysicalische omgeving met elektronische muziek. In een ander werk The Sum of the Parts: Some of the Parts combineert hij elektronische muziek met fotografische pelures en andere speciale effecten in een planetarium setting. Deze experimentele werken leiden tot een groot aantal volledig gesynthetiseerde elektronische composities en het eerste concert dat volledig met elektronische muziek geprogrammeerd werd in de National Gallery of Art in Washington D.C.. Het werk LOCUS-1977 werd in opdracht gegeven van Richard Bales, toen directeur van het National Gallery of Art Orchestra, voor een uitvoering tijdens het 34e American Music Festival ter ere van het 200-jarig bestaan van de Verenigde Staten.
In 1971 werd hij professor en huiscomponist aan de Emporia Staatsuniversiteit, toen Kansas State Teachers College geheten, in Emporia. Daarnaast fungeerde hij als componist en discussie partner voor het "Eerste Internationale Symposium" van de Tubists Universal Brotherhood Association (TUBA) aan de Indiana University in Bloomington in 1972. In 1975 was hij gastcomponist aan de Technologische Universiteit van Tennessee in Cookeville en in 1982 samen met Elie Siegmeister en Alfred Reed discussiepartner aan de Universiteit van Denver.
In de jaren 1980 werd zijn nierziekte dramatisch slechter tot hij regelmatig aan de hemodialyse in het voortgezette stadium aan de Peritoneaaldialyse moest. De rillingen van de ziekte leek te resoneren als hij doorging om zijn muzikale stijl verder te ontwikkelen. In 1985 was hij genomineerd voor de Pulitzerprijs voor muziek met zijn compositie Piano Trio No. 3. Na een apoplexie overleed hij op 17 mei 1990 in Topeka.
Composities
Werken voor orkest
Concerten voor instrument(en) en orkest
Andere werken voor orkest
- 1952 Dance Suite No. 1, voor kamerorkest in de romantische stijl
- Pastorale
- Nocturne
- Waltz
- Polka
- 1952 Pavanne
- 1952 Two Dances, voor orkest
- 1956 Dance Suite No. 2: "Legend" for Modern Dance, voor spreker en orkest
- 1956 Prelude for Kind of an Orchestra, Op. 4, No. 1
- 1957 Chorale, voor klein orkest
- 1957 Fugue, voor orkest
- 1958 Orchestra Variations
- 1959 Interlude from "the Gift", voor orkest
- 1959 Rhapsody, voor orkest
- 1959 Satiric Suite, voor orkest
- Eine Kleine Knocking Music
- Waltz in Asia Minor
- Sustained Refrain for a Crain in Rain in Pain—Poor Crain
- Buzzelwubbies Promenade
- Poco Poncinello
- 1960 Divertimento, voor orkest
- 1960 Five Deductions in Syllogistic Form
- 1962 Premise, voor orkest (won de 1e prijs tijdens de "Citta di Trieste” International Competition Competition 1962" in Triëst)
- 1962 Three Studies in Density
- 1963 Study in the Unison
- 1963 Variations, voor orkest
- 1965 Winter’s Night
- 1966 8:28:66
- 1966 Divertimento No. 2, voor orkest
- 1967 Music, voor kamerorkest
- 1968 Elegy, voor strijkers
- 1969 Combinations
- 1969 Matrix III, voor kamerorkest
- 1971 Constructions
- 1971 Matrix VI
- 1971 Slide Piece No. 2
- 1971 Slide Piece No. 3
- 1972 Extensions, voor orkest en geluidsband
- 1974 Homage to Marinetti
- 1980 Premise II, voor orkest
- 1984 Tribute
- Sketches for Orchestra
Werken voor harmonieorkest
- 1963 Concertino, voor piano en harmonieorkest
- 1968 Matrix I
- 1968 Mini Laude
- 1969 Combinations
- 1970 Mini Laude
- 1971 Alphabet Soup
- 1971 Constructions
- 1971 Matrix VII, voor koperblazers (8 trompetten, 4 hoorns, 4 trombones) en slagwerk/percussie-ensemble (2 slagwerkers) en tevoren opgenomen instrumenten (twee piano's)
- 1971 Mindscapes, voor harmonieorkest
- 1971 Slide Piece No. 2
- 1971 Slide Piece No. 3
- 1974 Aftricotta I
- 1974 Homage to Marinetti
- 1974 Tapestry, voor harmonieorkest en geluidsband
- 1978 Palo Duro
- 1979 Aftricotta II
- 1979 From the Prairie
- 1980 Neosho
- 1980 Refractions
- 1981 Aftricotta III
- 1981 Concertato, voor piano solo en harmonieorkest
- 1981 Refractions
- 1983 Cynical Set, voor gemengd koor en harmonieorkest in 8 delen – tekst: Samuel Hoffenstein
- 1983 Matrix VIII
- 1983 Refractions III
- 1986 Mosaic
- Africotta IV
- Slide Piece No. 1
- The Sun Dagger
Werken voor jazzensemble
- 1974 How High the Moon, voor jazzband (2 altsaxofoons, 2 tenorsaxofoons, baritonsaxofoon, 4 trompetten, 4 trombones, piano, contrabas en drumstel)
- 1974 -X-, voor jazzband (2 altsaxofoons, 2 tenorsaxofoons, baritonsaxofoon, 4 trompetten, piano, contrabas en drumstel)
- 1974 -Y-, voor jazzband (2 altsaxofoons, 2 tenorsaxofoons, baritonsaxofoon, 4 trompetten, 3 trombones, hoorn, piano, contrabas, bongo's en drumstel)
- 1974 -Z-, voor jazzband (2 altsaxofoons, 2 tenorsaxofoons, baritonsaxofoon, 4 trompetten, 3 trombones, hoorn, piano, contrabas, bongo's en drumstel)
- 1977 You Name It, , voor jazzband (2 altsaxofoons, 2 tenorsaxofoons, baritonsaxofoon, 5 trompetten, 4 trombones, piano, contrabas, gitaar, koebel en drumstel)
Missen en geestelijke muziek
Cantates
- 1965 Unit 2572 L.A. 64, solo cantate voor sopraan en orkest – libretto: Van Ott
Muziektheater
Balletten
Voltooid in | titel | aktes | première | libretto | choreografie |
---|---|---|---|---|---|
1961 | King Solomon and the Bee | ||||
1962 | The Gallant Tailor | ||||
1962 | Mob of the Heart | ||||
1964 | Liberty |
Werken voor koor
- 1953 People Have No Tears, voor gemengd koor – tekst: Aleksandr Poesjkin
- 1955 This Is My Affliction, voor gemengd koor – tekst: T.S. Eliot
- 1957 Grapes, voor gemengd koor – tekst: Aleksandr Poesjkin
- 1957 In the Last Days, voor gemengd koor a capella
- 1958 The Three Witnesses, voor gemengd koor – tekst: Coventry Patmore
- 1961 There Was A Voice, voor gemengd koor a capella
- 1966 I Know, voor gemengd koor
- 1967 For the Celebration of Life, voor spreker, sopraan, dubbelkoor en orgel (gecomponeerd ter gelegenheid van het eeuwfeest van het Milton College)
- 1971 Choices, voor gemengd koor
- 1971 Sonnet, voor gemengd koor, piano en slagwerk
- 1979 A Little Blues, voor vrouwenkoor (SSAA) a capella
- 1980 Church House Moan, voor gemengd koor a capella
- 1981 Popularia, voor gemengd koor en piano
- 1983 This Is the Day, voor vrouwenkoor (SSA) a capella
- 1984 Alma Mater, voor unisono koor met begeleiding van harmonieorkest en/of orkest (Emporia State University school song)
- 1985 Dare to Excel, voor gemengd koor – tekst: voordracht van Emporia State University President, Robert Glennen
- 1988 Lux Aeterna, voor gemengd koor
- I Lived to Bury My Desires, voor gemengd koor – tekst: Aleksandr Poesjkin (onvoltooid)
Vocale muziek
- 1956 The Moon Rising, voor zangstem en piano
- 1956 Triumphal March, voor mannenstem en piano – tekst: T. S. Eliot
- 1965 Seven Haiku, voor sopraan en kamerorkest
- 1967 Five songs from Rilke, voor sopraan en piano – tekst: Rainer Maria Rilke
- People by Night
- Autumn
- Lament
- Autumn Day
- Remembering
- 1969 How Like A Winter, voor zangstem en piano – tekst: William Shakespeare
- 1981 I Cannot Be Concerned, voor zangstem en piano
- 1981 If I Loved You Ever, voor zangstem en piano
Kamermuziek
Werken voor orgel
- 1983 Pastorale on B.A.C.H.
Werken voor piano
Werken voor klavecimbel
- 1966 Toccata
- 1966 Three Pieces
Werken voor harp
- Harp Pieces
Werken voor slagwerk
- 1964 Ricercare for Percussion, voor bekken, gong, grote trom, kleine trom, triangel, buisklokken, 4 pauken en piano
- 1967 Ricercare No. 2 for Percussion, voor piano, pauken, bekken, tempelblocks, kleine trom, marimba, vibrafoon, gong, buisklokken, bongo's en tom-tom
- 1968 Quartet for Percussion, voor marimba, xylofoon, pauken, kleine trom, timbales, gong, grote trom, tempelblocks, bekkens en tenortrom
Elektronische Muziek
Referenties
Bibliografie
- Jozef Robijns, Miep Zijlstra: Algemene muziekencyclopedie, Haarlem: De Haan, (1979)-1984, ISBN 978-90-228-4930-9
- Wolfgang Suppan, Armin Suppan: Das Neue Lexikon des Blasmusikwesens, 4. Auflage, Freiburg-Tiengen, Blasmusikverlag Schulz GmbH, 1994, ISBN 3-923058-07-1
- Paul E. Bierley, William H. Rehrig: The heritage encyclopedia of band music : composers and their music, Westerville, Ohio: Integrity Press, 1991, ISBN 0-918048-08-7
- Obituary index : 1990 obituary index, Notes (Music Library Association), 1991, p. 1085
- Jean-Marie Londeix: Musique pour saxophone, volume II : répertoire général des oeuvres et des ouvrages d' enseignement pour le saxophone, Cherry Hill: Roncorp Publications, 1985.
- Jaques Cattell Press: Who's who in American music : classical, First edition, New York: R. R. Bowker, 1983, 1000 p., ISBN 978-0-835-21725-5
- Jaques Cattell Press: ASCAP biographical dictionary of composers, authors and publishers, Fourth edition, New York: R. R. Bowker, 1980, 589 p., ISBN 0-835212-83-1
- E. Ruth Anderson: Contemporary American composers – A biographical dictionary, Second edition, Boston: G. K. Hall, 1982, 578 p., ISBN 978-0-816-18223-7
- E. Ruth Anderson: Contemporary American composers – A biographical dictionary, 1st ed., Boston: G. K. Hall, 1976, 513 p., ISBN 0-8161-1117-0