Houtskool

Houtskool (Latijn: carbo), ofwel verkoling van hout, ontleent zijn betekenis aan de ontleding (pyrolyse) van hout. Het gaat om een bewerking waarbij hout wordt verhit op een zodanige wijze dat slechts een beperkte hoeveelheid zuurstof kan toetreden. Het grootste deel van het hout verbrandt dan niet en de vluchtige bestanddelen verdampen. In tegenstelling tot hout, dat uit complexe moleculen bestaat, is houtskool nagenoeg zuiver koolstof. Houtskool komt chemisch dicht bij steenkool of steenkoolcokes of turfcokes.

Houtskool
Houtskooltekening door Charles Sayers, collectie Tropenmuseum
Opengewerkte meiler. De dikste stammen, soms wel een meter in diameter, werden in het midden geplaatst

Eigenschappen en toepassingen

Houtskool is een veel gelijkmatigere stof dan hout en het brandt beter. Het is droog, terwijl hout dikwijls water bevat in de vorm van sap. In tegenstelling tot hout kan houtskool tot poeder vermalen worden. Daardoor krijgt het een grote oppervlakte en hecht het sterk aan allerlei ondergronden en chemicaliën. Circa 1000 jaar v.Chr. werd houtskool al op grote schaal toegepast om ijzer te winnen uit ijzererts. Pas veel later werd overgeschakeld op het betere steenkool en nog later op steenkoolcokes.

Houtskool werd veelal als brandstof gebruikt, maar doordat het zwart afgeeft en dan sterk aan zijn ondergrond bindt, leent het zich ook voor artistieke doeleinden als tekenen.

Houtskool was van 1000 tot 1918 een belangrijk bestanddeel van buskruit, naast kaliumnitraat (KNO3) en zwavel (S) Tot kort voor de Eerste Wereldoorlog werden hele bossen gerooid om er houtskool van te branden voor buskruit. Nadien werd voornamelijk 'rookloos' kruit (nitrokruit) gebruikt, gebaseerd op genitreerde koolwaterstoffen, bijvoorbeeld katoen ('schietkatoen') en zijn afgeleiden.

Door zijn sterke hechting aan allerlei chemicaliën is fijngemalen houtskool ook bruikbaar als adsorptiemiddel bijvoorbeeld als tegengif of om te ontgeuren of te ontkleuren. Zie actieve kool.

Meilers en retorten

De constructie waarin houtskool werd bereid heet een meiler. Voor de bereiding van een ton houtskool was wel vijf tot acht kuub droog hout nodig. Het was een zeer specialistisch en tijdrovend proces. Omgehakte bomen werden veelal gebrand in meilers die ter plekke opgebouwd werden uit boomstammen en afgedekt met plaggen. Het branden duurde twee tot drie weken en vaklui stuurden het proces bij door aan de zijkanten luchtgaten open te maken of te dichten. In Nederland was de Uddelse firma Beekman een van de grootste houtskoolproducenten van West-Europa, de laatste die zo werkte, tot 1969. In de jaren zestig is men geleidelijk overgegaan op branden in stalen retorten. Het rendement verbeterde daarbij sterk: in meilers won Beekman uit vijftien kilo hout één kilo houtskool, begin eenentwintigste eeuw had men nog maar drie kilo hout nodig voor dezelfde opbrengst. Helemaal vergelijkbaar zijn die getallen niet: in meilers werd veelal vers gehakt hout gebruikt, terwijl men later vooral afvalhout gebruikte, dat veel droger is, en daarnaast tropisch hardhout, dat door opslag en vervoer vocht verloren had.

Zoek houtskool op in het WikiWoordenboek.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.