Gelijkenis van de barmhartige Samaritaan
De gelijkenis van de barmhartige Samaritaan is een parabel in het Evangelie van Lucas, een deel van het Nieuwe Testament van de Bijbel, verteld door Jezus als antwoord op de vraag: "wie is mijn naaste?" in verband met het gebod "Heb je naaste lief als jezelf" (Leviticus 19:18b).[1]
In het verhaal weigeren eerst twee hooggeplaatste Joden (een priester en een Leviet) hun handen vuil te maken om een slachtoffer van een geweldsmisdrijf langs de kant van de weg te helpen, maar later blijkt een Samaritaan (een destijds door de Joden geminacht volk) wel hulpvaardig.
Wat met deze gelijkenis moet worden overgebracht, is dat telt wat iemand doet, niet wat hij is. En niet alleen de letter van de wet, ook de geest van de wet moet worden nageleefd, is de stelling (Evangelie volgens Lucas 10:25-37).[2]
Bijbeltekst
In het evangelie van Lucas, begint de gelijkenis met een vraag over het belangrijkste gebod (vers 27):
|
Jezus beantwoordt de vraag met een gelijkenis:
|
Bronnen, noten en/of referenties |
Zie de categorie The Good Samaritan van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp. |