Deodarceder

De deodarceder, deodar of himalayaceder (botanische naam: Cedrus deodara) is een naaldboomsoort binnen het geslacht van de ceders (Cedrus). Het natuurlijke verspreidingsgebied ligt in de Himalaya en aangrenzende berggebieden in het zuiden van Azië. De deodarceder is een groenblijvende, boomgrote conifeer met een afhangend profiel. De soort staat op de Rode Lijst van de IUCN geklasseerd als 'niet bedreigd'.[1]

Deodarceder
IUCN-status: Niet bedreigd[1] (2013)
Kegels van de deodarceder
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Klasse:Pinopsida (Coniferen)
Clade:Pinophyta (coniferen)
Orde:Pinales / Coniferales (coniferen)
Familie:Pinaceae (Dennenfamilie)
Geslacht:Cedrus (Ceder)
Soort
Cedrus deodara
(Roxb.) G.Don (1830)
Afbeeldingen Deodarceder op Wikimedia Commons
Deodarceder op Wikispecies
Portaal    Biologie

Kenmerken

Deodarceders kunnen 40 tot 50 m hoog worden, bij uitzondering 60 m. De stam wordt tot 3 m dik. De kroon heeft de vorm van een conus met horizontale takken en afhangende zijtakken.

De naalden zijn 2,5 tot 5 cm lang, bij uitzondering tot 7 cm, en ongeveer 1 mm dik. Aan lange takken staan de naalden alleen, terwijl ze op dikke takken in groepen van 20 tot 30 vastzitten. De kleur van de naalden is heldergroen tot grauw blauwgroen.

De vrouwelijke kegels zijn tonvormig, 7 tot 13 cm lang en 5 tot 9 cm breed. Ze zijn na 12 maanden rijp, waarna ze uit elkaar vallen om de gevleugelde zaden los te laten. De mannelijke kegels zijn 4 tot 6 cm lang. Het pollen verspreidt zich in de herfst.

Voorkomen

Deodarceder (in het midden) en dennen van de soort Pinus roxburghii (de bomen daaromheen) op de hellingen van de Dhauladhar bij MacLeod Ganj, Himachal Pradesh, India.

Het natuurlijke verspreidingsgebied van de deodarceder ligt in het westen van de Himalaya en aangrenzende delen van Tibet en de Hindoe Koesj. De boom komt normaal gesproken voor in de gematigde zone, die in deze gebieden ongeveer tussen de 1500 en 3200 m hoogte ligt.

Deodarceders worden als sierboom gebruikt in parken in Europa, China, Zuid-Afrika en Noord-Amerika.

Culturele betekenis en gebruik

De naam deodar komt van het Sanskriet देवदार (devadāru), wat "boom van de goden" betekent. Hindoes beschouwen de boom dan ook als heilig. Deodarbossen worden in verschillende epische en Shaivistische teksten genoemd als de woonplaats van de god Shiva. Aanhangers van deze god beschouwen deze bossen als heilige grond en een goede plek om te mediteren.

Ook is de deodar de nationale boom van de islamitische republiek Pakistan.

Het hout van de deodar heeft een grote hardheid en fijne textuur. Omdat het makkelijk breekt is het niet geschikt voor fijn handwerk. Het wordt wel in constructies als bruggen of huizen gebruikt, en in India met name in de bouw van tempels.

Het binnenste hout is geurig en wordt gebruikt als ingrediënt in wierook. De olie die uit het hout getrokken houdt insecten op afstand en wordt gebruikt om lastdieren in te smeren. De olie wordt ook gebruikt in de Ayurvedische geneeskunde, waarin ze gezien wordt als middel om de spijsvertering te stimuleren, hoest te verlichten en huidaandoeningen te genezen.

Zie de categorie Cedrus deodara van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.