De tuinman en de dood

De tuinman en de dood is een kort gedicht van Pieter Nicolaas van Eyck (1887-1954), voor het eerst gepubliceerd in 1926.[1]

De tuinman en de dood
Citaat (P.N. van Eyckhof, Leiden)
AuteurPieter Nicolaas van Eyck
Land Nederland
Oorspronkelijke taalNederlands
OnderwerpDe onvermijdelijkheid van de dood
GenreNaturalisme
Uitgiftedatum origineel1858
Originele uitgeverH. Goemaere/Stock-Werbrouck en Zoon, Brussel/Roeselare
Portaal    Literatuur

Samenvatting

Een Perzisch edelman vertelt dat zijn tuinman die ochtend tijdens het werk de Dood heeft ontmoet en op het paard van zijn meester naar Ispahaan is gevlucht. Een paar uur later ontmoet de edelman zelf de Dood en die vertelt hem dat hij verbaasd was geweest dat de tuinman daar aan het werk was, want hij had de opdracht de tuinman 's avonds te gaan halen in Ispahaan.

De moraal is duidelijk: men kan aan de dood niet ontkomen.

Wortels

De oudste versie van het verhaal is de Babylonische Talmoed,[2] waarin koning Salomo een gesprek heeft met de Engel des Doods, die twee van Salomo's klerken zegt te komen halen. Salomo, die in de joodse traditie al eerder een reputatie had verworven als magiër, beveelt daarop enkele geesten om het tweetal in veiligheid te brengen in het land Luz.[3] De volgende dag komt de Dood Salomo lachend tegemoet, omdat de koning zijn dienaren heeft gezonden naar de plaats waar de Engel des Doods ze moest afhalen.

Varianten op dit verhaal duiken in de middeleeuwen op in allerlei teksten, geschreven door islamitische soefi's, zoals de negende-eeuwse schrijver Fudail ibn Ayad en - vooral - bij de grote schrijver Roemi (1207-1273). Deze versie, te vinden in het Korancommentaar Masnavi-i Ma'navi, is de beroemdste: Roemi vertelt hoe Sulayman (koning Salomo) in zijn paleis (in Jeruzalem) een dienaar ontvangt die zegt de doodsdemon Azraël te hebben ontmoet, vraagt te mogen vluchten en op weg gaat naar India, waarna Sulayman van Azraël verneemt dat hij diens dienaar in India moest halen.

Roemi's verhaal behoort tot de bekendste vertellingen in het Midden-Oosten. Verschillende versies zijn opgenomen in Duizend-en-een-nacht[4]. Een moderne variant is te vinden in het stripverhaal Persepolis van Marjane Satrapi.

Het verhaal is in Europa geïntroduceerd door de Franse schrijver/filmmaker Jean Cocteau, in diens roman Le grand écart, die drie jaar vóór Van Eycks gedicht werd gepubliceerd. Net als in Van Eycks versie speelt Cocteaus verhaal zich af in Perzië en is de hoofdpersoon een Perzische aristocraat. Omdat deze aanpassingen van Roemi's verhaal vrij specifiek zijn, net als Isfahan als vluchtlocatie, is het niet aannemelijk dat Van Eyck onafhankelijk van Cocteau het verhaal van Roemi heeft bewerkt. Daarom wordt ervan uitgegaan dat Van Eyck - afhankelijk van het gekozen perspectief - óf Cocteau heeft geplagieerd óf zich zonder bronvermelding door de Fransman heeft laten inspireren.

De auteur Herman Franke behandelde deze kwestie in het boek De tuinman en de dood van Diana (1999).[5]

Andere versies

Roemi's verhaal kreeg in de jaren dertig vrij algemene bekendheid. William Somerset Maugham haalt het bijvoorbeeld aan in Sheppey (1933). Het bleef populair; Jeffrey Archer citeert het in To Cut a Long Story Short (2000).

De Nederlandse variant, De tuinman en de dood dus, was bekend genoeg om enige malen te worden geparodieerd. Van deze versies werd P. de Weerds De schaatsenrijder en de dooi populair.[6] Deze parodie werd geschreven na de Elfstedentocht van 1985 die bij dooi werd verreden.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.