Congregatie van Onze Lieve Vrouw van Liefde van de Goede Herder

De Congregatie van Onze Lieve Vrouw van Liefde van de Goede Herder, in de volksmond Zusters van de Goede Herder genoemd, is een rooms-katholieke congregatie, gesticht door Maria Euphrasia Pelletier. De congregatie kwam in 1835 voort uit de Congregatie van Onze Lieve Vrouwe van Liefde, ook wel aangeduid als de Congregatie van Onze Lieve Vrouwe van Toevlucht. In 2014 zijn beide congregaties gefuseerd, waarbij de naam Congregatie van Onze Lieve Vrouwe van Liefde van de Goede Herder werd aangehouden.[1]

Geschiedenis

De stichtster Maria Euphrasia Pelletier werd op 31 juli 1796 geboren als Rosa Virginia Pelletier op het eiland Noirmoutier. In 1814 werd zij opgenomen in de Congregatie van Onze Lieve Vrouwe van Liefde (Frans: refuge), gesticht door Johannes Eudes in 1662. Op 29-jarige leeftijd werd zij reeds gekozen tot overste van het klooster te Tours. Vanaf 1829 gaf zij leiding aan een nieuwe vestiging van de congregatie te Angers. Vanuit Angers richtte Maria Euphrasia Pelletier een eigen congregatie op, aanvankelijk onder de naam Congregatie van Onze Lieve Vrouw van Liefde van de Goede Herder van Angers.
Tussen 1829 en het overlijden van de stichteres, werden 110 kloosters gesticht, verspreid over alle werelddelen. In 1860 opende het eerste klooster in Nederland, te Zoeterwoude-Rijndijk.

De Zusters van de Goede Herder in Nederland

Vanuit het moederhuis in Zoeterwoude, werden er kloosters gesticht in onder andere Haarlem (1879), later overgegaan naar Bloemendaal, Velp (1892) en Tilburg (1902). Ook in Batavia werd in 1927 een huis gesticht. Tot 2006 vormden de Zusters van de Goede Herder een zelfstandige provincie in Nederland. Sinds 2012 maken zij deel uit van een provincie die bestaat uit zusters uit Nederland, België, Frankrijk en Hongarije. Het laatste klooster, klooster Ephrasia op het landgoed Dennenheuvel te Bloemendaal, werd in 2014 verlaten.[2]

In 2018 sloten vrouwen die in hun jeugd opgesloten hadden gezeten in gestichten van de congregatie zich aaneen tot een lotgenotengroep. Deze vrouwen stelden de congregatie aansprakelijk voor de dwangarbeid die zij in de gestichten moesten verrichten.[3] Minister Sander Dekker liet onafhankelijk onderzoek naar de zaak verrichten. Dit onderzoek concludeerde dat inderdaad sprake was geweest van dwangarbeid, die in strijd was met de destijds geldende normen en rechten.[4] Omdat de overheid hier medeschuldig aan was, achtte Minister Dekker excuses van de overheid op zijn plaats.[5]

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.