Box 1

In de Nederlandse Wet inkomstenbelasting 2001 is box 1 een categorie inkomsten: het belastbaar inkomen uit werk en woning.[1] Het is het inkomen uit werk en woning verminderd met de te verrekenen verliezen uit werk en woning.

Het inkomen uit werk en woning

Het inkomen uit werk en woning[2] bestaat uit:

verminderd met:

De persoonsgebonden aftrek vermindert het inkomen uit werk en woning van het kalenderjaar, maar niet verder dan tot nihil. Het inkomen uit werk en woning kan wel negatief zijn, maar het wordt dus niet negatief of sterker negatief door de persoonsgebonden aftrek.

Het belastbaar inkomen uit werk en woning is het inkomen uit werk en woning verminderd met de te verrekenen verliezen uit werk en woning.

Belang van de inkomsten in box 1 voor andere regelingen

De inkomsten in box 1 bepalen niet alleen gedeeltelijk het bedrag van de inkomstenbelasting. Ook de heffing van de premie voor de volksverzekeringen (PVV) neemt als basis het box 1 inkomen tot maximaal de bovengrens van de tweede schijf. In artikel 8 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) wordt dit inkomen als premie-inkomen benoemd op basis waarop bij aanslag de premie wordt geheven.

De premie volksverzekeringen betreft Anw (2019 en 2020: 0,1%), Wlz (2019 en 2020: 9,65%) en tot de eerste dag van de maand waarin men de AOW-leeftijd bereikt[9] 17,9% AOW[10], met dien verstande dat men in het kalenderjaar waarin men de AOW-leeftijd bereikt een tijdsevenredig percentage AOW-premie betaalt over de inkomsten in box 1 in dat hele kalenderjaar. Zie ook onder.

Het inkomen in box 1 vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek draagt ook bij aan het drempelinkomen (van belang voor bepaalde vormen van persoonsgebonden aftrek) en voor het verzamelinkomen, dat bij diverse inkomensafhankelijke regelingen de basis vormt.

IAB is door de ontvanger zelf verschuldigd (betaald via inhouding of op aanslag) over de volgende inkomsten in box 1:

Tarief

De belasting is de som van de volgende componenten:

  • De belasting over het inkomen uit werk en woning, volgens een schijventarief zoals aangegeven in onderstaande tabellen (bij een negatief inkomen uit werk en woning € 0; zie ook verliesverrekening, verderop); het resultaat wordt naar beneden afgerond op hele euro's.
  • Wegens de maximering van het aftrektarief voor bepaalde grondslagverminderende posten (in 2019 nog alleen voor de kosten eigen woning, maar sinds 2020 uitgebreid) eventueel belasting over het bedrag van bepaalde aftrekposten, tegen een gereduceerd tarief: het reguliere tarief in de laatste schijf, verminderd met het maximale aftrektarief (hieronder wordt dit gereduceerde tarief aangeduid als de "speciale heffing").

Op deze belasting plus die over box 2 en box 3 worden nog heffingskortingen toegepast. Daarvan zijn sommige zelf ook afhankelijk van inkomensbestanddelen.

Schijventarief 2019

Schijf Belastbaar inkomen uit werk en woning Belastingtarief Tarief premie volksverzekeringen Totaaltarief
AOW-minAOW'erAOW-minAOW'er
1 € 0 tot en met € 20.384 9% 27,65% 9,75% 36,65% 18,75%
2 € 20.384 tot en met € 34.300 10,45% 27,65% 9,75% 38,1% 20,2%
3 € 34.300 tot en met € 68.507 38,1% 38,1%
4 Meer dan € 68.507 51,75% 51,75%

AOW-min geldt tot de eerste dag van de maand waarin men de AOW-leeftijd (66 jaar en 4 maanden) bereikt, AOW'er geldt vanaf die dag. Voor belastingplichtigen die zijn geboren vóór 1946 is de bovengrens van de tweede schijf iets hoger, wat het totaaltarief bij een inkomen in box 1 vanaf de 3e schijf iets lager maakt (zie ook boven).

De algemene heffingskorting en de afbouw daarvan (AOW-min 5,147%, AOW'er 2,633%) in aanmerking nemend wordt dit:

Schijf Belastbaar inkomen uit werk en woning Totaaltarief
AOW-minAOW'er
0 € 0 tot en met € 6,760 0% 0%
1 € 6,760 tot en met € 20.384 36,65% 18,75%
2 € 20.384 tot en met € 34.300 43,247% 22,833%
3 € 34.300 tot en met € 68.507 43,247% 40,733%
4 Meer dan € 68.507 51,75%

Het maximale aftrektarief is 49%, de "speciale heffing" over het bedrag van bepaalde aftrekposten is dus 2,75%.

Schijventarief 2020

Schijf Belastbaar inkomen uit werk en woning Belastingtarief Tarief premie volksverzekeringen Totaaltarief
AOW-minAOW'erAOW-minAOW'er
met PVV € 0 tot en met € 34.712 9,7% 27,65% 9,75% 37,35% 19,45%
tussenschijf € 34.712 tot en met € 68.507 37,35% 37,35%
laatste Meer dan € 68.507 49,5% 49,5%

De eerste en tweede schijf worden in 2020 dus samengevoegd, echter niet voor wat betreft de afbouw van de algemene heffingskorting. Effectief blijft het daarmee voor de AOW'er een stelsel met vier schijven, en voor AOW-min één minder.

Er is vooralsnog geen eenduidige naamgeving of nummering voor de schijven in het nieuwe systeem. Ze zijn daarom in de eerste kolom omschreven. De schijf met PVV bestaat uit een eerste deelschijf met maximale algemene heffingskorting, en een tweede (vanaf € 20.711) waarin de afbouw is begonnen.

De algemene heffingskorting en de afbouw daarvan (AOW-min 5,672%, AOW'er 2,954%) in aanmerking nemend wordt de tabel:

Schijf Omschrijving Belastbaar inkomen uit werk en woning Totaaltarief
AOW-minAOW'er
0 € 0 tot en met € 7260 0% 0%
1 IB en PVV zonder afbouw van algemene heffingskorting € 7260 tot en met € 20.711 37,35% 19,45%
2 IB en PVV met afbouw van algemene heffingskorting € 20.711 tot en met € 34.300 43,022% 22,404%
3 IB met afbouw van algemene heffingskorting € 34.300 tot en met € 68.507 43,022% 40,304%
4 IB zonder algemene heffingskorting Meer dan € 68.507 49,5%

Voor "schijf 0" is ervan uitgegaan dat de algemene heffingskorting in mindering gebracht wordt op de belasting in box 1. Voor zover die daar niet benut wordt, wordt die, voor zover van toepassing, in mindering gebracht op de belasting in box 2 en 3. Eventuele andere heffingskortingen kunnen het belastingvrije inkomen van € 7260 verhogen, maar door afbouw ook de vermelde effectieve schijventarieven op het afbouwtraject verhogen.

Het maximale aftrektarief is 46%, de "speciale heffing" over het bedrag van bepaalde aftrekposten is dus 3,5%.

AOW-min geldt tot de eerste dag van de maand waarin men de AOW-leeftijd (66 jaar en 4 maanden) bereikt, AOW'er geldt vanaf die dag. Voor belastingplichtigen die zijn geboren vóór 1946 is de bovengrens van de tweede schijf iets hoger, wat het totaaltarief bij een inkomen in box 1 vanaf de 3e schijf iets lager maakt (zie ook boven).

Schijventarief 2021 (volgens Belastingplan 2019)

Volgens de wet Belastingplan 2019 (die echter nog gevolgd kan worden door nieuwe wijzigingen, met name het Belastingplan 2021) geldt in 2021:

Schijf Belastbaar inkomen uit werk en woning Belastingtarief Tarief premie volksverzekeringen Totaaltarief
AOW-minAOW'erAOW-minAOW'er
met PVV € 0 tot en met € 35.286 9,4% 27,65% 9,75% 37,05% 19,15%
tussenschijf € 35.286 tot en met € 68.507 37,05% 37,05%
laatste Meer dan € 68.507 49,5% 49,5%

Voor de AOW'er zijn in 2021, rekening houdend met de afbouw van de algemene heffingskorting van 3,01%[11], de tarieven respectievelijk 19,15%, 22,16%, 40,06% en 49,5%.

Het maximale aftrektarief is 43%, de "speciale heffing" over het bedrag van bepaalde aftrekposten is dus 6,5%.

Op de € 68.507 wordt (tot en met dit jaar 2021) geen indexatie toegepast, op de andere twee bedragen wel.

AOW-min geldt tot de eerste dag van de maand waarin men de AOW-leeftijd (66 jaar en 4 maanden) bereikt, AOW'er geldt vanaf die dag. Voor belastingplichtigen die zijn geboren vóór 1946 is de bovengrens van de tweede schijf iets hoger, wat het totaaltarief bij een inkomen in box 1 vanaf de 3e schijf iets lager maakt (zie ook boven).

Houdbaarheidsbijdrage

Bij het schijventarief voor de inkomstenbelasting wordt in het kader van de zogenaamde houdbaarheidsbijdrage[12] onderscheid gemaakt tussen belastingplichtigen die zijn geboren vóór 1946 (voor hen geldt de maatregel niet) en belastingplichtigen die zijn geboren na 1945.[13]

De maatregel behelst voor laatstgenoemden met ingang van 2011 dat de bovengrens van de tweede schijf maar voor 75% geïndexeerd wordt, zodat vergeleken met volledige indexatie de tweede schijf verkort wordt en de derde schijf verlengd.[14] Aangezien voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-leeftijd de totaaltarieven van de tweede en derde schijf sinds 2013 gelijk zijn is deze maatregel alleen van belang voor belastingplichtigen vanaf de AOW-leeftijd, die geboren zijn na 1945 en dan uiteraard alleen nog bij inkomsten in box 1 hoger dan de bovengrens van de tweede schijf.

De houdbaarheidsbijdrage betreft een verdere, zeer geleidelijke fiscalisering van de AOW, met in principe als eindresultaat het combineren van de tweede en derde schijf, waarbij voor belastingplichtigen vanaf de AOW-leeftijd het totaaltarief alleen nog in de eerste schijf lager is dan voor anderen. Er wordt vaak van uitgegaan dat dit vervolgens wordt toegepast op de bovengrens van de eerste schijf. Gezien de netto-netto koppeling van de AOW-uitkering aan het minimumloon is het eindresultaat materieel bereikt als de bovengrens van de eerste schijf gelijk is aan de AOW-uitkering, en kan de fiscalisering vervolgens in één keer voltooid worden. Schattingen geven aan dat fiscalisering zo in ca. 2150-2200 voltooid is[15] of (Commissie Van Dijkhuizen) in 2075[16]

Uiteindelijk gaat het om een begroot bedrag van maximaal € 950 per jaar in 2030.

Loonbelasting

De Nederlandse loonbelasting wordt geheven over de volgende onderdelen van box 1:

De loonbelasting is in principe een voorheffing van de inkomstenbelasting, dat wil zeggen de betaalde loonbelasting komt geheel in mindering van de verschuldigde inkomstenbelasting, en als de betaalde loonbelasting meer is dan de in totaal verschuldigde inkomstenbelasting (op basis van de inkomsten in alle boxen) wordt het meerdere terugbetaald. Er gelden dan ook overeenkomstige schijventarieven. In bepaalde gevallen is de loonbelasting echter een zogenoemde eindheffing.

Middeling

Als in drie opeenvolgende kalenderjaren de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (in het vervolg: IB/PVV) exclusief de eventuele belasting over het bedrag van de aftrekbare kosten eigen woning, in box 1 (zonder aftrek van heffingskortingen en op basis van de leeftijd bij aanvang van de periode van drie jaar[17]) samen meer is dan als het totale inkomen in deze box gelijk verdeeld zou zijn over de drie kalenderjaren, en het verschil is meer dan het drempelbedrag van € 545, dan kan men dit meerdere (de middelingsteruggaaf) terugkrijgen. Deze jaren vormen dan het middelingstijdvak.

Als door de middeling bijvoorbeeld € 20.000 zou verhuizen van een schijf 2/3 van 41% naar een schijf 1 van 37% dan zou de IB/PVV € 800 euro minder worden. Men krijgt dan € 800 min € 545 is € 255 terug. In dit geval levert het verhuizen van € 13.625 niets op, en krijgt men 4% van € 6.375 terug.

Doordat geen rekening gehouden wordt met heffingskortingen kan de middelingsregeling niet gebruikt worden om heffingskortingen meer te benutten. De heffingskortingen worden niet volledig benut als in een kalenderjaar de verschuldigde belasting vóór toepassing van de heffingskortingen in totaal minder is dan het totaal aan heffingskortingen waar men in principe recht op heeft. Ook al is de IB/PVV na middeling wel meer in elk jaar, men krijgt dan toch niet meer heffingskorting: de verlaging van de heffingskorting wegens de regel "De gecombineerde heffingskorting bedraagt maximaal het bedrag van de gecombineerde inkomensheffing" wordt gehandhaafd ("gecombineerd" slaat hier op combinatie van IB en PVV, niet op combinatie van de drie jaren). Zie ook verschil, ten aanzien van middeling, met een tarief met een schijf van 0% en benutting algemene heffingskorting.

Doordat geen rekening gehouden wordt met de afbouw naar inkomen van de algemene heffingskorting wijkt het effect van de middelingsregeling, nog afgezien van de € 545 die eraf gaat, behoorlijk af van het effect van daadwerkelijk elk jaar het gemiddelde inkomen hebben. Het fictief verschuiven van inkomen van schijf 2/3 naar schijf 1 heeft hierdoor een veel kleiner effect dan het daadwerkelijk verschuiven (omdat bij het laatste ook de afbouw minder zou worden), terwijl het fictief verschuiven van inkomen van schijf 4 naar schijf 2/3 juist een groter effect heeft dan het daadwerkelijk verschuiven (omdat bij het laatste de afbouw meer zou worden). Bij een afbouwpercentage van 5% zou echte middeling in het voorbeeld betekenen dat € 20.000 zou verhuizen van een schijf van effectief 46% naar een schijf van 37%; de IB/PVV zou dan € 1800 euro minder worden. Men zou dan € 1800 min € 545 is € 1255 terug moeten krijgen. Als door de middeling € 20.000 zou verhuizen van een schijf 4 van 52% naar een schijf 2/3 van 41% zou de IB/PVV € 2200 euro minder worden. Men krijgt dan € 2200 min € 545 is € 1655 terug. Bij een afbouwpercentage van 5% zou echte middeling in het voorbeeld betekenen dat € 20.000 zou verhuizen van een schijf van 52% naar een schijf van effectief 46%; de IB/PVV zou dan € 1200 euro minder worden. Men zou dan € 1200 min € 545 is € 655 terug moeten krijgen.

De middeling kan worden aangevraagd tot 36 maanden nadat de laatste aanslag van de 3 middelingsjaren vaststaat.[18] Als er bijvoorbeeld één jaar met een sterk afwijkend inkomem is, dan kan men in het algemeen op basis van de definitieve inkomens in dat jaar en die in de 2 jaar ervoor en 2 jaar erna kiezen of het afwijkende jaar als eerste, tweede of derde middelingsjaar wordt gekozen (want meestal is het moment waarop de aanslag over een jaar definitief wordt minder dan 3 jaar na het moment waarop de aanslag over het 2 jaar eerdere jaar definitief is geworden).

Bij het nieuwe schijvenstelsel dat in 2020 ingaat, kan middeling met een middelingstijdvak beginnend in of na 2021 alleen nog aan de orde zijn als er inkomen is in de laatste schijf, en in het geval van een middelingstijdvak dat begint op of na de dag van het bereiken van de AOW-leeftijd.

Schuiven met inkomen

Soms heeft iemand bepaalde keuzemogelijkheden ten aanzien van de verdeling van inkomen in box 1 over kalenderjaren, bijvoorbeeld de keuze van een pensioen- of lijfrente-ingangsdatum[19]. Voor zover de laatste schijf niet bereikt wordt gaat een vast schijventarief gelden; samen met de afbouw van de algemene heffingskorting is dit ongeveer 42%. Ook de IAB is een vast percentage. Ten opzichte van dit vaste tarief zijn er potentiële voordeelmogelijkheden die men zou kunnen proberen maximaal te benutten:

  • Maximaal benutten van het feit dat per saldo geen belasting wordt betaald over inkomen waar heffingskortingen tegenover staan, dus voorkomen dat heffingskortingen niet volledig kunnen worden benut door een te laag inkomen in de drie boxen. In box 1 is het voordeel ongeveer 42% van het betreffende inkomen (inclusief het hieronder genoemde tweede voordeel, en het eventuele derde).
  • Maximaal benutten van het afbouwvrije eerste inkomenstraject van de algemene heffingskorting (tot ongeveer € 20.000 in box 1). Het voordeel is ongeveer 5% van het betreffende inkomen.
  • Maximaal benutten van de vrijstelling van betaling van AOW-premie voor AOW-gerechtigden (heeft betrekking op het inkomen in box 1 tot ongeveer € 35.000). Het voordeel is 17,9% van het betreffende inkomen.

Ook toeslagen en inkomensgrenzen voor sociale huur kunnen een rol spelen.

Verliesverrekening

Een verlies (doordat men bijvoorbeeld verlies uit een onderneming had, of weinig inkomen uit werk maar wel hypotheekrente-aftrek) wordt niet verrekend met positief inkomen in een andere box, maar onder voorwaarden wel met een positief inkomen in box 1 van een ander jaar. Indien men in vorige jaren een negatief inkomen uit werk en woning had, wordt dit eerst verrekend met een positief inkomen in box 1 uit de afgelopen 3 jaar, te beginnen met het oudste jaar. Indien dit niet mogelijk is, of als er niet genoeg positief inkomen in box 1 is om mee te verrekenen, wordt het (resterende) verlies in de komende negen jaar verrekend met eventueel positief inkomen in box 1.

Overigens betekent een vermindering van het inkomen in box 1 in het andere jaar niet altijd een vermindering van de in totaal over dat jaar verschuldigde inkomstenbelasting, namelijk niet als die door heffingskortingen al nul was. Het betreffende verliesbedrag geldt dan toch als verrekend, al wordt het effect van de verrekening dan dus tenietgedaan door het niet of minder kunnen benutten van de heffingskortingen.

Toekomst

Zie ook de tarieftabel hierboven voor 2021.

Wijziging van het Belastingplan 2019 met ingang van 2020

Artikel II van het Belastingplan 2019, dat bestaat uit de onderdelen A t/m L, regelt wijzigingen van de Wet IB met ingang van 2020. Onderdeel A van artikel XX van het Belastingplan 2020 regelt wijzigingen in het genoemde artikel II. Dit onderdeel A bestaat uit de artikelen 1 t/m 8. Hierin is al rekening gehouden met de tabelcorrectiefactor van 1,6%. Punt 1 van onderdeel A van artikel XX vervangt de tarieftabel in het genoemde artikel II, onderdeel A, punt 1. De eerste schijf krijgt hetzelfde nominale tarief als de tweede, maar wel nog steeds zonder afbouw van de algemene heffingskorting, zodat het feitelijke tarief lager blijft dan dat in de tweede schijf.

Tariefmaatregel grondslagverminderende posten

Met ingang van 2020 is het systeem van de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning verbreed naar andere aftrekposten, waarbij dezelfde tarieven zullen gelden. De "speciale heffing" over het bedrag van bepaalde aftrekposten is het reguliere tarief in de laatste schijf, verminderd met het zogenoemde aftrektarief. Dit aftrektarief waartegen de aftrekposten aftrekbaar zijn zal vanaf 2020 steeds gelijk zijn aan het geldende aftrektarief van de hypotheekrente.

De extra aftrekcategorieën zijn persoonsgebonden aftrek, mkb-winstvrijstelling, zelfstandigenaftrek en terbeschikkingstellingsvrijstelling.

Artikel 10.2a IB bepaalt dat bij het begin van het kalenderjaar het in artikel 2.10, tweede lid vermelde percentage (de "speciale heffing" voor inkomen besteed aan de genoemde aftrekbare kosten) verhoogd wordt met 3%-punt en vervolgens verminderd of vermeerderd wordt met eenzelfde aantal procentpunten als het aantal procentpunten waarmee het tarief van de vierde schijf wordt verlaagd, respectievelijk verhoogd. Het wordt echter niet meer dan het verschil tussen het tarief van de vierde en dat van de derde schijf. Voor het geval het tarief van de vierde schijf met een andere wijzigingswet in enig jaar zou worden verlaagd tot onder het beoogde aftrektarief van dat jaar, wordt alvast bepaald dat het gereduceerde belastingtarief voor inkomen besteed aan kosten eigen woning dan niet negatief wordt maar nul, dus dat het aftrektarief dan extra verlaagd wordt, tot het nieuwe tarief van de laatste schijf.

Het komt neer op een aftrektarief van 46% (2020), 43% (2021), 40% (2022) en 37,05% (vanaf 2023).

Beginpunt van de laatste tariefschijf

Vanaf 2022 wordt het beginpunt van de laatste tariefschijf weer geïndexeerd. Bovendien wordt dit in 2025 tot en met 2031 stapsgewijs met in totaal ongeveer € 6000 verhoogd.

Geschiedenis

  • 2001 - invoering Wet inkomstenbelasting 2001
    • de aftrekbaarheid van kosten voor het verwerven van loon, deels forfaitair (onder meer via de 4%-regeling), vervalt; er is alleen nog reisaftrek
    • invoering boxen, alleen voor box 1 is er nog een schijventarief
  • 2014 - de algemene heffingskorting wordt inkomensafhankelijk, waardoor het feitelijke schijventarief hoger wordt dan het nominale
  • 2014 - de systematiek van het schijventarief wordt enigszins doorbroken door de tariefsaanpassing aftrek kosten eigen woning
  • De Wet maatregelen woningmarkt 2014 II bevatte wijzigingen met ingang van vele jaren tot en met 2042 van de tarieven van box 1. Voor de nog niet voorbije jaren zijn deze uit de wet verwijderd, en met gewijzigde inhoud in de wet Belastingplan 2019 opgenomen.

Zie ook de geschiedenis van de inkomstenbelasting.

Zie ook

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.