Bevolkingsontwikkeling in Nederland

De bevolkingsontwikkeling in Nederland is de ontwikkeling in Nederland inzake het bevolkingsaantal en de samenstelling van de bevolking in Nederland.

Ten minste één Wikipediagebruiker vindt dat de tekst van Bevolking van Nederland in dit artikel ingevoegd zou moeten worden, of dat er een duidelijkere afbakening tussen deze artikelen dient te worden gemaakt. Als de tekst wordt ingevoegd, dient dat artikel een redirect te worden (hier melden).
Stand bevolking op 1 januari 2019[1]
Totale bevolking17.282.163
Totaal aantal mannen8.581.086
Totaal aantal vrouwen8.701.077
Burgerlijke staat
Ongehuwd8.287.607
Gehuwd6.710.175
Verweduwd858.676
Gescheiden1.324.626
Bevolkingsgroei tot 1 januari 2019[2]
Bevolkingsgroei101.669
Levendgeborenen167.925
Overledenen153.249
Geboorteoverschot14.676
Immigranten242.363
Emigranten155.370
Migratiesaldo (incl. correcties)86.993

Inleiding

De belangrijkste factoren voor de bevolkingsontwikkeling van Nederland zijn:

  • Geboorte
  • Sterfte
  • Menselijke migratie
  • Relatievorming en -ontbinding (huwelijken, (geregistreerd) partnerschap)

Deze factoren hebben effect op de omvang en samenstelling van de bevolking, en zijn daarom van invloed op de groei van de bevolking. Relatievorming behoort ook tot een van de factoren, omdat de meeste kinderen immers binnen een relatie worden geboren. Hierdoor verandert de omvang en samenstelling van de bevolking, zoals de leeftijdsverdeling. De bevolkingsgroei is het aantal levendgeborenen minus het aantal overledenen (=geboorteoverschot) plus gevestigde personen minus vertrokken personen (= migratiesaldo) plus saldo correcties. De bevolking van Nederland groeit als het geboorteoverschot en migratiesaldo toeneemt. Vanaf 1950 was het relatieve geboorteoverschot (dit is het geboorteoverschot per duizend van de gemiddelde bevolking) nog 15,2, op 1 januari 2018 was dit nog maar 1,1. Dit betekent dat het verschil tussen het aantal levendgeborenen en het aantal overleden steeds kleiner wordt. Dat het aantal positief is komt omdat er nog altijd meer kinderen worden geboren dan dat er personen overlijden.

Geboorteoverschot vanaf 1950[3]

Het relatieve migratieoverschot (dit is het migratieoverschot per duizend van de gemiddelde bevolking) geeft vanaf 1950 een grillig beeld. Sommige jaren kenmerken zich door een negatief relatief migratieoverschot, omdat in deze jaren meer personen uit Nederland vertrokken dan zich hier vestigden. Voorbeelden hiervan zijn de jaren 50 van de twintigste eeuw toen veel Nederlanders naar de zogenaamde emigratielanden vertrokken zoals Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en dergelijke. 1952 kende het hoogste negatieve migratieoverschot ooit, namelijk -4,6. De jaren 2004 tot en met 2008 kende ook een negatief migratieoverschot, veel Nederlanders zochten hun heil vooral in andere Europese landen, zoals Duitsland, Frankrijk en Spanje.

Migratiesaldo vanaf 1950 [4]

Op 1 januari 2019 is de bevolking met 101.669 personen gegroeid:

Geboorte-/- SterfteGeboorteoverschot
167.925153.24914.676
Immigratie-/- EmigratieMigratiesaldo
242.363155.37086.993
Bevolkingsgroei
101.669

De bevolkingsgroei [5] in 2018 is voornamelijk toe te schrijven aan de immigratie en het aantal levendgeborenen in het derde kwartaal van 2018, met andere woorden: er zijn meer baby’s geboren en meer personen hebben zich in Nederland gevestigd. De bevolkingsteller [6] geeft de actuele stand van het aantal geregistreerde inwoners van Nederland weer.

Geboorte

Levendgeborenen vanaf 1899 [7]

Honderd jaar geleden was het aantal levendgeborenen gelijk aan het aantal nu, 168 duizend. Het aantal levendgeborenen schommelde in de afgelopen honderd jaar tussen 160 en 250 duizend met uitzondering van 1946 toen een record van 284 duizend kinderen levend werden geboren. Was het gemiddeld kindertal per vrouw in 1900 4,5. In 2017 was dit 1,66 gemiddeld per vrouw, dus een enorme daling van het aantal geboren kinderen. Vanaf 1950 neemt het aantal levendgeborenen [8] sterk af. Werden in 1950 nog 229718 kinderen geboren, in 2018 was dit aantal 169836, een daling van 74%. Uit onderstaande grafiek blijkt dat meer jongetjes dan meisjes worden geboren.

Geboorte vanaf 1950 naar geslacht [9]

Doordat jonge vrouwen meer deelnemen aan het arbeidsproces wordt het krijgen van kinderen en een eventueel huwelijk uitgesteld. Jonge vrouwen zijn beter opgeleid en daarom willen ze hun opleiding te gelde maken. Ook economische factoren spelen een rol. Een van de factoren is de overspannen woningmarkt. Voor het stichten van een gezin is een aantrekkelijke woning noodzaak, maar de prijzen van woningen maken het niet makkelijk om dit te bewerkstelligen. Daarnaast heeft de arbeidsmarkt hier ook een rol in. Vaste banen zijn lastig te vinden. De combinatie moederschap, opleiding en werk[10] blijkt lastig. Was de gemiddelde leeftijd van vrouwen bij het krijgen van een eerste kind in 1970 24,3 jaar, in 2017 is deze leeftijd gestegen naar 29,8 jaar.

Sterfte

In 1950 stierven 75929 personen, waarvan 39 121 mannen en 36 808 vrouwen. In 2017 waren dat 150 214 personen, waarvan 72 661 mannen en 77 553 vrouwen. De gemiddelde leeftijd van mannen bij overlijden in 1950 was 70,29 jaar, terwijl dit in 2018 80,16 jaar is. Voor vrouwen was de gemiddelde leeftijd bij overlijden in 1950 72,58 jaar, in 2018 83,33 jaar. Uit onderzoek van het CBS blijkt dat in de wintermaanden vooral 80-plussers [11] overlijden. Dit als gevolg dat griepepidemieën in deze periode vaker voorkomen, en doordat ouderen hiervoor meer vatbaar blijken te zijn.

Overledenen naar geslacht vanaf 1950 [12]

Vanaf 2007 sterven er meer mensen aan nieuwvormingen (kanker) [13] dan de jaren er voor. In de jaren hiervoor was de voornaamste doodsoorzaak hart- en vaatziekten [14]. Vanaf 1997 sterven er meer vrouwen dan mannen. Deze trend zet zich tot op heden door. Dit wordt veroorzaakt doordat er meer vrouwen aan hart- en vaatziekten en longkanker overlijden. Uit recent onderzoek naar trends in sterftestatistieken is gebleken dat roken de sterfte door longkanker onder vrouwelijke babyboomers is toegenomen. Zo wordt er voor de komende jaren in de berekeningen voor de sterfteprognose [15] rekening gehouden dat het aantal sterfgevallen door longkanker van 70-jarige vrouwen zal toenemen.

Zuigelingensterfte

Zuigelingensterfte vanaf 1900 [16]

De sterfte van zuigelingen neemt vanaf 1900 sterk af. Stierven er in 1900 nog 155 kinderen van de 1000 levendgeborenen, in 1939 was dit aantal gedaald tot 34. De zuigelingensterfte gedurende de oorlogsjaren neemt toe en laat in 1945 een piek zien van 80, om vervolgens te dalen tot 3,6 per 1000 levendgeboren kinderen. Deze daling [17] wordt onder andere veroorzaakt doordat de levensomstandigheden verbeteren door betere voeding voor moeder en kind, hygiëne, zwangerschapsbegeleiding en verbetering van de gezondheidszorg. Er sterven meer jongens dan meisjes. In 1950 stierven 3535 jongetjes tegen 2591 meisjes, in 2017 waren de aantallen respectievelijk 347 en 260 [18]. Binnen Europa scoort Nederland hoog als het om babysterfte [19] gaat. Vermoedelijke redenen zijn het op latere leeftijd kinderen krijgen, het hogere aantal meerlingzwangerschappen en het hoge aantal rokende vrouwen.

Immigratie

Nederland is van oudsher een immigratieland. In 1900 telde Nederland 28 000 immigranten, in 2017 is dit aantal gestegen tot 235 000. De motieven om naar Nederland te komen zijn verschillend. Deze zijn werk (=arbeidsmigrant), asiel of vluchteling (=asielmigrant), studie en als nareiziger (=gezinsmigrant). Gezinshereniging volgt vaak op arbeidsmigratie en asiel en levert de hoogste aantal verblijfsvergunningen op. In 2018 was dit aantal [20] 34 035.

Verblijfsvergunningen naar motief

De meeste immigranten komen uit de Europese lidstaten. In de jaren negentig van de twintigste eeuw kwamen vooral Duitsers, Britten en Belgen naar Nederland. Vanaf 2008 blijken vooral Polen en Roemenen[21] naar Nederland te komen. De reden is werk.

Immigratie van Polen en Roemenen [22]

Uit recent onderzoek van het CBS blijkt dat bijna 60 procent van de arbeidsmigranten [23] na 6 jaar weer vertrekken. Vaak is de reden van vertrek een verbetering van de economische situatie in het land van herkomst.

Asielmigratie

Asielaanvragen worden ingediend door personen die om uiteenlopende redenen hun land hebben verlaten om elders bescherming of asiel te zoeken.

Asielverzoeken vanaf 1975 [24]

In 2015 was een piek in het aantal asielverzoeken. Dit werd veroorzaakt door Syriërs die massaal hun land ontvluchtten [25] door de oorlog die daar heerste. 18,7 duizend asielverzoeken werden door Syriërs gedaan, dit komt neer op 43% van de eerste asielverzoeken. Vanaf 2015 tot 2017 komt het grootste aantal nareizigers (=nareizende gezinsleden) uit Syrië. Ook in 2019 worden de meeste eerste asielverzoeken [26] door Syriërs (575 verzoeken) gedaan, gevolgd door Nigerianen (485) en Iraniërs (470).

PeriodenEerste asielverzoeken [27]
20139 840
201421 810
201543 095
201619 370
201716 145
201820 510

Cijfers over asielzoekers en asielaanvragen worden gepubliceerd door het CBS en de IND. Deze cijfers verschillen, omdat de IND cijfers over alle asielverzoeken publiceert. Het CBS daarentegen publiceert alléén cijfers over de eerste asielverzoeken [28][29]. Voor vestiging in Nederland is een verblijfsvergunning noodzakelijk. Deze verblijfsvergunning dient aangevraagd te worden bij de Immigratie en naturalisatie Dienst (IND). De IND beoordeelt alle verzoeken van immigranten die zich in Nederland willen vestigen of die Nederlander willen worden.

Emigratie

Bevolking vanaf 1899; emigratie [30]

Emigratie of landverhuizingen zijn van alle tijden geweest. Een van de bekendste emigratiestromen ontstaat na WO-II. Deze emigratiestroom werd zelfs door de Nederlandse regering gestimuleerd, waardoor de Nederlandse Emigratiedienst werd opgericht. Nederlanders vertrokken naar populaire emigratielanden zoals Canada (147.000), Australië (119.000), de Verenigde Staten van Amerika (76.000). Het aantal emigranten dat naar Nieuw-Zeeland, Brazilië en Zuid-Afrika vertrok was 68.000. In totaal emigreerden [31] in deze jaren circa 3,5% van de Nederlandse bevolking. Reden voor emigratie waren vooral economisch of politiek van aard. Mensen waren bang voor een eventuele Derde Wereldoorlog, een inval door Rusland en de opkomst van kernwapens. Economische motieven ontstonden door een negatief toekomstperspectief, de schaarste aan woningen, het krijgen van subsidies voor de overtocht en beroepsopleidingen om het vak in den vreemde uit te voeren. In deze eeuw deed zich ook een emigratiegolf voor. Vooral in de jaren 2003 tot en met 2006 overtrof de emigratie de immigratie.

Bevolking, immi- en emigratie vanaf 1995 [32]

De meeste emigranten zijn eerdere immigranten. De redenen voor vertrek blijken net als vroeger te bestaan uit een mengeling van sociale en economische factoren. Door de globalisering wordt het steeds gewoner over de grens een baan te zoeken. Uit de migratiecijfers blijkt dat de meeste autochtone Nederlanders naar Europese landen vertrekken, zoals Duitsland, België en Frankrijk en dat immigranten of Nederlanders met een migratieachtergrond vertrekken naar het land van herkomst. Andere motieven voor vertrek [33] zijn meer ruimte, meer rust, mooie natuur en minder stress, of gewoonweg omdat mensen meer van hun leven willen genieten.

Relatievorming en -ontbinding

Uit cijfers van het CBS blijkt dat het aantal huwelijkssluitingen vanaf 1950 afneemt. Dit heeft verschillende redenen. Een van de redenen is dat er verschillende samenlevingsvormen zijn die nagenoeg juridisch gelijk gesteld zijn aan het huwelijk. Denk daarbij aan het geregistreerd partnerschap dat sinds 1 januari 1998 is ingevoerd. Twintigers en dertigers kiezen nu vaker voor het geregistreerd partnerschap [34], dan trouwen. Maar als er toch getrouwd wordt, dan is de trouwleeftijd hoger. Vrouwen waren in 2017 gemiddeld 31,5 jaar,de mannen waren bijna tweeënhalf jaar ouder. In 2007 waren vrouwen 30 jaar en mannen bijna 33 bij het eerste huwelijk. Aan het begin van de jaren zeventig, toen het gebruikelijk was om jong te trouwen, waren vrouwen nog geen 23 jaar als ze trouwden. Ook toen waren mannen gemiddeld zo’n twee jaar ouder.

Huwelijkssluitingen en geregistreerd partnerschap vanaf 1950 [35]

Huwelijken en geregistreerde partnerschappen eindigen door ontbinding. Een huwelijk eindigt in een echtscheiding of omdat een van de partners overlijdt. In 2017 worden ruim 38% van de huwelijken door echtscheiding ontbonden [36]. Het aantal geregistreerde partnerschappen dat strandt [37], is ten opzichte van 2010 verdubbeld. Was het aantal in 2010 ruim duizend, in 2018 was dit gestegen naar 2,4 duizend.

Scheiden: redenen, 2008-2013 [38]

Van invloed op de stabiliteit [39] van een relatie zijn onder andere opleidingsniveau van beide partners, leeftijdsverschillen en op jeugdige leeftijd ongehuwd of gehuwd gaan samenwonen. De kans dat stellen die ongehuwd of gehuwd samenwonen uit elkaar gaan, is kleiner als beide partners hoogopgeleid zijn. De kans op een relatiebreuk is groot als beide partners op jeugdige leeftijd ongehuwd of gehuwd gaan samenwonen (stellen waarvan de vrouw bij het begin van de samenwoonrelatie 18 tot 20 jaar was, was bijna de helft (49%) na twaalf jaar uit elkaar) en de leeftijdsverschillen tussen de beide partners meer dan 5 jaar is (na 12 jaar bij elkaar gaan 29,5% uit elkaar).

Na 12 jaar uit elkaar gaan
Zie de categorie Demographics of the Netherlands van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.