Abdij Weingarten

De abdij van Weingarten is een Duitse benedictijnerabdij in Weingarten.

Reichsabtei Weingarten
Onderdeel van het Heilige Roomse Rijk
  1274  1803  
Algemene gegevens
HoofdstadWeingarten
De abdij vanuit het noordwesten

Geschiedenis

Weingarten was een tot de Zwabische Kreits behorende abdij binnen het Heilige Roomse Rijk.

In de eerste helft van de tiende eeuw stichtten de Welfen een vrouwenklooster bij het dorp Altdorf. Na de brand van 1053 werd deze abdij voor benedictinessen verplaatst naar de Martinsberg en Weingarten genoemd. In 1056 werden de nonnen vervangen door monniken uit Altomünster. Op zijn laatst in 1191 kwamen dorp en klooster aan de Hohenstaufen. Zowel de Welfen als de Hohenstaufen hebben het klooster veel goederen geschonken. In 1268 werd het klooster volgens een vermelding uit 1274 rijksonmiddellijk. In 1419 liet de abt het nonnenklooster in Hofen bij Friedrichshafen opheffen. De rijke bezittingen werden verenigd met die van Weingarten. Het dorp Altdorf werd de bestuurszetel van de landvoogdij Opper-Zwaben, die ook de protectie van het klooster uitoefende. De landvoogdij kwam in 1486 in handen van Oostenrijk, zodat de abdij het risico liep de rijksvrijheid kwijt te raken. Verdragen van 1531 en 1533 wisten dit te voorkomen. Een groot deel van het gebied bleef wel onder het gezag van de landvoogdij. In 1614 werden de heerlijkheid Blumenegg en St. Gerold gekocht van de graaf van Sulz-Klettgau. St. Gerold werd in 1648 verkocht aan de abdij van Einsiedeln. In 1685/1740 werd de halsheerlijkheid als rijkspand verworven. De bezittingen in de Vintschgau in Zuid-Tirol gingen in 1694 verloren. De bezittingen in Hofen werden in 1702 omgezet in een prioraat. De tot de rijksridderschap behorende heerlijkheid Brochenzell werd in 1721 verworven van de familie Van Humpis. Brochenzell vormde een exclave.

In de Reichsdeputationshauptschluss van 25 februari 1803 werd Weingarten met Hofen in artikel 12 toegewezen aan de vorst van Nassau-Dillenburg, niemand anders dan de prins van Oranje. Als heerlijkheid Weingarten ging het deel uitmaken van het vorstendom Nassau-Oranje-Fulda.

Op 23 juni 1804 werd een verdrag met Oostenrijk gesloten. De vorst stond aan Oostenrijk af tegen een jaarrente: de rijksheerlijkheden Blumenegg en St. Gerold, verder de Pflege Bandern, de heerlijkheid Liebenau, de exclaves in het graafschap Tettnang van het ambt Bodenegg, de voogdij Hofen aan de Bodensee, de hoven in het dorp Bayenfurt en het ambt Ausnang.

Artikel 24 van de Rijnbondakte van 12 juli 1806 stelde de heerlijkheid Weingarten met uitzondering van de heerlijkheid Hagnau onder de soevereiniteit van het koninkrijk Württemberg: de mediatisering. De heerlijkheid Hagnau werd onder de soevereiniteit van het groothertogdom Baden gesteld.

Ook de niet-soevereine rechten verloor de prins echter wegens zijn pro-Pruisische houding. In november werd er beslag gelegd op zijn bezittingen en in 1808 werden ze hem ontnomen.

Gebied

  • vrije rijksridderlijke heerlijkheid Blumenegg
  • de heerlijkheden Brochenzell en Liebenau
  • de gerechten Auswang en Waldhausen
  • de ambten Hagnau, Hasenweiler, Esenhausen, Frohnhofen, Blönried, Blitzenreute, Aichach, Bergatreute, Schlier, Bodnegg, Karsee
  • de tiendambten aan beide zijden van de Schussen
  • prioraat Hofen aan het Bodenmeer

Abdij en kerk

De gebouwen van de abdij zijn in de achttiende eeuw herbouwd in barokstijl. De abdijkerk is een bedevaartsoord vanwege een relikwie van het Heilig Bloed. In 1940 werden de monniken uit de abdij gedreven door de nationaalsocialisten. In 1953 zijn er opnieuw benedictijnen gekomen. Weingarten ressorteert onder de congregatie van Beuron. Bijzonder is het Gabler-orgel. Het telt 6631 pijpen, 63 registers, vier manualen en een vrij pedaal.

Zie de categorie Abdij Weingarten van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.

This article is issued from Wikipedia. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.