zwijm

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zwijm
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘flauwte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zwijm -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

zwijm m

  1. flauwte, bewusteloosheid
    • In zwijm vallen: flauwvallen. 

Werkwoord

vervoeging van
zwijmen

zwijm

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwijmen
    • Ik zwijm. 
  2. gebiedende wijs van zwijmen
    • Zwijm! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwijmen
    • Zwijm je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zwijm staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.