zwichten
Nederlands
Woordafbreking
- zwich·ten
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘wijken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1401 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwichten |
zwichtte |
gezwicht |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
zwichten
- ergatief toegeven, wijken; het moeten afleggen
- De vijand zwichtte onder de druk van de onverwachte hevige aanval.
- overgankelijk, (molenaarsambacht) het aanpassen van de zeilvoering op de wieken i.v.m. de windsterkte
- Bij sterkere wind moet je de molen zwichten door zeil te minderen, bij zwakkere wind juist meer zeil spannen.
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord zwichten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zwichten' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.