zweem

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zweem
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘vleugje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1773 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord zweem zwemen
verkleinwoord zweempje zweempjes

Zelfstandig naamwoord

zweem m

  1. spoor.
    • Er was geen zweem van berouw te herkennen. 
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
zwemen

zweem

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwemen
    • Ik zweem. 
  2. gebiedende wijs van zwemen
    • Zweem! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zwemen
    • Zweem je? 

Gangbaarheid

  • Het woord zweem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.