zomeren
Nederlands
Woordafbreking
- zo·me·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van zomer.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zomeren |
zomerde |
gezomerd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
zomeren
- onpersoonlijk typisch zomerweer vertonen
- Het is al juli en het wil nog steeds niet zomeren.
Hyponiemen
- opzomeren, overzomeren
Gangbaarheid
- Het woord zomeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zomeren' herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.