zanik
Nederlands
Woordafbreking
- za·nik
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zaniken |
zanik
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zaniken
- Ik zanik.
- gebiedende wijs van zaniken
- Zanik!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zaniken
- Zanik je?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zanik | zaniken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
zanik v/m
- iemand die hinderlijk ergens over blijft klagen.
- Een zanik is een hinderlijk persoon.
Gangbaarheid
- Het woord zanik staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'zanik' herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.