voicemail

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voice·mail
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘antwoordapparaat ingebouwd in het telefoonnetwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1996 [1]
  • Uit het Engels overgenomen
enkelvoud meervoud
naamwoord voicemail voicemails
verkleinwoord voicemailtje voicemailtjes

Zelfstandig naamwoord

voicemail v/m

  1. het kunnen inspreken van een bericht bij afwezigheid van iemand
  2. een gesproken bericht dat ingesproken wordt bij de afwezigheid van iemand

Gangbaarheid

  • Het woord voicemail staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.