voicemail
Nederlands
Woordafbreking
- voice·mail
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘antwoordapparaat ingebouwd in het telefoonnetwerk’ voor het eerst aangetroffen in 1996 [1]
- Uit het Engels overgenomen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | voicemail | voicemails |
verkleinwoord | voicemailtje | voicemailtjes |
Zelfstandig naamwoord
voicemail v/m
- het kunnen inspreken van een bericht bij afwezigheid van iemand
- een gesproken bericht dat ingesproken wordt bij de afwezigheid van iemand
Gangbaarheid
- Het woord voicemail staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'voicemail' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.