verontschuldigen
Nederlands
Woordafbreking
- ver·ont·schul·di·gen
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘van schuld vrijpleiten’ voor het eerst aangetroffen in 1459 [1]
- Afgeleid van het verouderde werkwoord ontschuldigen met het voorvoegsel ver-.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verontschuldigen |
verontschuldigde |
verontschuldigd |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
verontschuldigen
- wederkerend spijt betuigen en excuus vragen
- Hij verontschuldigde zich voor de gedane uitlatingen.
- wederkerend spijt betuigend meedelen dat men niet kan komen of juist weg moet gaan
- Wegens drukke werkzaamheden moest hij zich helaas verontschuldigen.
- overgankelijk vrijpleiten van schuld
- De vaagheid van een strafbepaling verontschuldigt de overtreder niet.
Gangbaarheid
- Het woord verontschuldigen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'verontschuldigen' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.