vastzit
Nederlands
Woordafbreking
- vastĀ·zit
Werkwoord
vervoeging van |
---|
vastzitten |
vastzit
- (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastzitten
- ... dat ik vastzit.
- (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastzitten
- ... dat jij vastzit.
- (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastzitten
- ... dat hij vastzit.
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.