unificeert
Nederlands
Woordafbreking
- uniĀ·fiĀ·ceert
Werkwoord
vervoeging van |
---|
unificeren |
unificeert
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van unificeren
- Jij unificeert.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van unificeren
- Hij unificeert.
- verouderde gebiedende wijs meervoud van unificeren
- Unificeert!
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.