tureluur

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  tureluur    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˌtyːrəˈlyːr/
Woordafbreking
  • tu·re·luur
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘steltloper’ voor het eerst aangetroffen in 1636 [1]
  • klanknabootsing [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tureluur tureluurs
verkleinwoord tureluurtje tureluurtjes

Zelfstandig naamwoord

tureluur m [3]

  1. Tringa totanus een vogel die in weiden en duinen leeft
    • In dit prachtige gebied, hemelsbreed 8 kilometer boven Amsterdam, staat het alweer vol met planten als speenkruid, watermunt, lisdodde, varens en fluitekruid, terwijl overal het riet opkomt. Maar bovenal geniet je hier nu van de vele vogels: weidevogels als de grutto, tureluur, scholekster, kievit; kleinere vogels als de blauwborst, rietgors en baardmannetje, rondcirkelende roofvogels als de bruine kiekendief, en met een beetje geluk het gehoemp van de roerdomp.[4] 
    • Lekker eens de handen uit de mouwen steken in de frisse buitenlucht en nog iets goeds doen voor de natuur ook? Zondag kan dat, tijdens de Natuurwerkdag van Landschap Noord-Holland in het Ilperveld, een mooi gebied boven Amsterdam. Gezamenlijk de laatste voorbereidingen treffen voor het nieuwe weidevogelseizoen door de rietkanten te maaien; grutto, tureluur en kievit houden van uitzicht, eten daar insecten en willen er broeden. Voor thee en soep wordt gezorgd, wel brood meenemen. Handschoenen, harken en vorken aanwezig. Trek laarzen of stevige schoenen aan.[5] 
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord tureluur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.