tuiser
Nederlands
Woordafbreking
- tui·ser
Zelfstandig naamwoord
tuiser m [1]
- iemand die een dobbelspel speelt
- Een tuiser of tuischer, zoals men vroeger schreef, is een speler, een dobbelaar, iemand die "zich overgeeft aan het spel genaamd tuischen". De spel-betekenis, zo veronderstelde ik twee weken geleden, is vermoedelijk afgeleid van de oudere betekenis van tuisen: "wisselen, ruilen". [2]
- tussenpersoon bij de handel in vee
Synoniemen
- [1] dobbelaar
Afgeleide begrippen
- [2] paardentuiser
Gangbaarheid
- Het woord tuiser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- De Standaard 25 OKTOBER 2004 OM 00:00 UUR | Joop van der Horst Tuisen en klassieke muziek
- De Standaard 25 OKTOBER 2004 Joop van der Horst Tuisen en klassieke muziek
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.