tragiek
Nederlands
Woordafbreking
- tra·giek
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘het treurige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1920 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tragiek | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
tragiek v
- het verdrietige, het treurige
- De tragiek van deze ramp was dat de redding zo nabij was en toch iedereen is overleden.
Gangbaarheid
- Het woord tragiek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tragiek' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.