toucher

Frans
Uitspraak
stamtijd
infinitief verleden
tijd		 voltooid
deelwoord
toucher
touchais
touché
eerste groep volledig

Werkwoord

toucher

  1. aanraken
  2. (spreektaal) scoren, drugs kopen
  1. «Est-ce que tu sais où toucher?»
    Weet jij waar we drugs kunnen krijgen?. [1]
  2. (spreektaal) ontvangen
  1. «Margot touche 10.000 balles pour ce boulot à la con.»
    Margot krijgt 10.000 piek voor dat klotewerk.

se toucher

  1. wederkerend (spreektaal) masturberen [1]
  2. (spreektaal) zich illusies maken, dromen
  1. «Tu crois que tu pourras te payer cette bagnole? Tu te touches, je crois!»
    Denk je echt dat je die wagen kan betalen? Je droomt, geloof ik! [1]

Verwijzingen
  1. Wouw, B. van de Woordenboek populair Frans - Nederlands 2e druk (2014) Uitgeverij Arti-Choc, Breda; p. 203
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.