tel
Nederlands
Woordafbreking
- tel
Woordherkomst en -opbouw
[1, 2] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | tel | tellen |
verkleinwoord | telletje | telletjes |
[3] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | tel | tels |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
tel m
- zeer korte tijdsduur.
- seconde
- (Jiddisch-Hebreeuws) ruïneheuvel, gevormd door opeenvolgende lagen van bewoning
Werkwoord
vervoeging van |
---|
tellen |
tel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tellen
- Ik tel.
- gebiedende wijs van tellen
- Tel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tellen
- Tel je?
Gangbaarheid
- Het woord tel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'tel' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.