taka

Faeröers

Uitspraak
  • IPA: /ˈtɛaka/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse taka.

Werkwoord

taka

  1. nemen


IJslands

Uitspraak
  • IPA: /ˈtʰaːka/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoorse taka.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid deelwoord
(supinum)
3e pers enk. 1e pers mv.
takatóktókumtekið
volledig

Werkwoord

taka

  1. nemen


Noors

Woordafbreking
  • ta·ka

Zelfstandig naamwoord

taka, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van tak
Synoniemen


Nynorsk

Woordafbreking
  • ta·ka

Zelfstandig naamwoord

taka,

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van tak
Synoniemen


Oudnoords

Werkwoord

taka

  1. nemen
Overerving en ontlening
  • Deens: tage
  • Faeröers: taka
  • IJslands: taka
  • Noors: taka
  • Zweeds: taga
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.