struiken

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • strui·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
struiken
struikte
gestruikt
zwak -t volledig

Werkwoord

struiken

  1. (plantkunde) een struik gaan vormen, dicht bij de grond scheuten of blaadjes krijgen
    • Door het mooie weer begon het gras al vroeg in het jaar te struiken. 
  1. (verouderd) struikelen
    • Geen mens is zo wijs, of hij struikt wel op 't gladde ijs. [1]
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

struiken mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord struik

Gangbaarheid

  • Het woord struiken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

  1. naar: Pers, D.P. Bellerophon, of Lust tot Wysheyd (1614)
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.