struiken
Nederlands
Woordafbreking
- strui·ken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
struiken |
struikte |
gestruikt |
zwak -t | volledig |
Werkwoord
struiken
- (plantkunde) een struik gaan vormen, dicht bij de grond scheuten of blaadjes krijgen
- Door het mooie weer begon het gras al vroeg in het jaar te struiken.
- (verouderd) struikelen
- Geen mens is zo wijs, of hij struikt wel op 't gladde ijs. [1]
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord struiken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'struiken' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- naar: Pers, D.P. Bellerophon, of Lust tot Wysheyd (1614)
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.