strompel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • strom·pel

Werkwoord

vervoeging van
strompelen

strompel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strompelen
    • Ik strompel. 
  2. gebiedende wijs van strompelen
    • Strompel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van strompelen
    • Strompel je? 
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.