striem
Nederlands
Woordafbreking
- striem
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | striem | striemen |
verkleinwoord | striempje | striempjes |
Hyponiemen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
striemen |
striem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van striemen
- Ik striem.
- gebiedende wijs van striemen
- Striem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van striemen
- Striem je?
Gangbaarheid
- Het woord striem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'striem' herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Verwijzingen
- "striem" in: Sijs, N. van der Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen. 2e druk (2002) Veen, Amsterdam / Antwerpen; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- striem op website: Etymologiebank.nl
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.