stipuleer
Nederlands
Woordafbreking
- sti·pu·leer
Werkwoord
vervoeging van |
---|
stipuleren |
stipuleer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stipuleren
- Ik stipuleer.
- gebiedende wijs van stipuleren
- Stipuleer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stipuleren
- Stipuleer je?
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.