stiefbroer
Nederlands
Woordafbreking
- stief·broer
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van broer met het voorvoegsel stief-; op te vatten als (verkorting) van stiefbroeder
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stiefbroer | stiefbroers |
verkleinwoord | stiefbroertje | stiefbroertjes |
Zelfstandig naamwoord
stiefbroer m
- zoon uit een voorafgaand huwelijk van iemands tweede vader of moeder
- Zijn stiefbroer was een stuk ouder, maar ze konden het goed met elkaar vinden.
- zoon uit een later huwelijk van iemands eigen vader of moeder
- Toen zijn vader hertrouwde kreeg zijn zelfs nog een stiefbroer.
Gangbaarheid
- Het woord stiefbroer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'stiefbroer' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.