staar
Nederlands
Woordafbreking
- staar
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘oogziekte’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1778 [1]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
staren |
staar
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staren
- Ik staar.
- gebiedende wijs van staren
- Staar!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van staren
- Staar je?
Gangbaarheid
- Het woord staar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'staar' herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen. |
Noors
Nynorsk
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.