sprankel
Nederlands
Woordafbreking
- spran·kel
Werkwoord
vervoeging van |
---|
sprankelen |
sprankel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprankelen
- Ik sprankel.
- gebiedende wijs van sprankelen
- Sprankel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sprankelen
- Sprankel je?
Gangbaarheid
- Het woord sprankel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'sprankel' herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.