spiets
Nederlands
Woordafbreking
- spiets
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘lange speer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1485 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spiets | spietsen |
verkleinwoord | spietsje | spietsjes |
Zelfstandig naamwoord
spiets v/m
- een lange houten staak met een aangescherpte punt
- metalen pen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spietsen |
spiets
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spietsen
- Ik spiets.
- gebiedende wijs van spietsen
- Spiets!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spietsen
- Spiets je?
Gangbaarheid
- Het woord spiets staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'spiets' herkend door:
45 % | van de Nederlanders; |
44 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.