speeltje

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • speelĀ·tje
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord speeltje speeltjes

Zelfstandig naamwoord

speeltje o dim. tant.

  1. iets dat dient om mee te spelen; stuk speelgoed; voorwerp van vermaak
  2. een voorwerp dat door een zuigeling gebruikt wordt om mee te spelen
    • Hij laat nu zijn speeltje met opzet op de grond vallen, zodat papa het weer op moet rapen. 
  1. gekscherend iets waar een groot iemand dol op is
    • Ah, ik zie dat je weer een nieuw speeltje hebt? Een nieuwe BMW nog al liefst. 

Gangbaarheid

  • Het woord speeltje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.