spanjool
Nederlands
Woordafbreking
- span·jool
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Spaans, in de betekenis van ‘geringschattend voor Spanjaard’ voor het eerst aangetroffen in 1550 [1]
- van het Spaanse español [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spanjool | spanjolen |
verkleinwoord | - | - |
Gangbaarheid
- Het woord spanjool staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.