soppen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sop·pen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
soppen
sopte
gesopt
zwak -t volledig

Werkwoord

soppen

  1. overgankelijk voedsel in een drank dopen
    • Hij zat een beschuitje in zijn koffie te soppen. 
  1. overgankelijk met sop schoonmaken
    • Ik heb de hele vrijdag besteed aan het grondig soppen van m'n huis. 
  1. inergatief (bij het kaartspel tachtigen) moedwillig een hoge kaart niet spelen
    • Er wordt weer eens flink gesopt. 
  1. inergatief geslachtsgemeenschap hebben

Zelfstandig naamwoord

soppen mv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord sop

Gangbaarheid

  • Het woord soppen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
95 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.