solist
Nederlands
Woordafbreking
- so·list
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘die alleen uitvoert’ voor het eerst aangetroffen in 1872 [1]
- Afgeleid van solo met het achtervoegsel -ist
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | solist | solisten |
verkleinwoord | solistje | solistjes |
Zelfstandig naamwoord
solist m
- iemand die in zijn of haar eentje een opvoering geeft in een deel of gedurende de gehele opvoering
Afgeleide begrippen
Gangbaarheid
- Het woord solist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'solist' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.