snok
Nederlands
Woordafbreking
- snok
Werkwoord
vervoeging van |
---|
snokken |
snok
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snokken
- Ik snok.
- gebiedende wijs van snokken
- Snok!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van snokken
- Snok je?
Gangbaarheid
- Het woord snok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'snok' herkend door:
31 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.