slok
Nederlands
Woordafbreking
- slok
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van slikken
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | slok | slokken |
verkleinwoord | slokje | slokjes |
Zelfstandig naamwoord
slok m
- een mondvol vloeistof die ingeslikt wordt
- Hij nam een slok uit zijn veldfles.
Uitdrukkingen en gezegden
- een slok op een borrel
een aanzienlijk verschil
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
slokken |
slok
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slokken
- Ik slok.
- gebiedende wijs van slokken
- Slok!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slokken
- Slok je?
Gangbaarheid
- Het woord slok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd 'slok' herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen. |
This article is issued from
Wiktionary.
The text is licensed under Creative
Commons - Attribution - Sharealike.
Additional terms may apply for the media files.