sleutelen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  sleutelen    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈsløtələ(n)/
Woordafbreking
  • sleu·te·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sleutelen
/ˈsløtələ(n)/
sleutelde
/ˈsløtəldə/
gesleuteld
/ɣəˈsløtəlt/
zwak -d volledig

Werkwoord

sleutelen

  1. inergatief met sleutels aan een auto, motor of ander machine werken, met name door de machine uit elkaar te halen en weer in elkaar te zetten
    • In zijn vrije tijd sleutelde hij graag aan zijn Harley. 
  1. inergatief (figuurlijk) iets trachten te verbeteren door regelmatig kleine wijzigingen aan te brengen
    • Gedurende de eerste dagen werd er nog veel gesleuteld aan de nieuwe organisatie. 
  1. inergatief aan partnerruil doen door de huissleutels uit te loten
    • Wanneer je sleutelt, beslist het lot over de samenstelling van de koppels. 

Gangbaarheid

  • Het woord sleutelen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.