schokker

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • schok·ker
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘schip’ voor het eerst aangetroffen in 1590 [1]
  • Afgeleid van het eiland Schokland met het achtervoegsel -er [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord schokker schokkers
verkleinwoord schokkertje schokkertjes

Zelfstandig naamwoord

schokker m

  1. een vissersboot met een platbodem met zijzwaarden en een rechte stevenbalk die aan de bovenzijde een ingebouwde katrol bevat voor de ankerlijn [4]
    • De schokker voer de haven binnen. 
  1. een bepaald model zeiljacht
    • De schokker had de wind aan bakboord. 
  1. een hoog groeiende groene erwt [5]
Hyponiemen
  • aalschokker, blauwschokker, motorschokker
Afgeleide begrippen
  • schokkerstro, schokkervisser

Gangbaarheid

  • Het woord schokker staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
86 %van de Nederlanders;
74 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.