reces

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • re·ces
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vakantie van bestuurscollege’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1632 [1]
  • Met de Latijnse stam van cēdere ‘wijken’ met het voorvoegsel re- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord reces recessen
verkleinwoord recestje recestjes

Zelfstandig naamwoord

reces o

  1. een pause in de beraadslagingen
    • Er werd besloten een reces te houden. 

Gangbaarheid

  • Het woord reces staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
92 %van de Nederlanders;
78 %van de Vlamingen.

Verwijzingen

Spaans

Werkwoord

vervoeging van
rezar

reces

  1. aanvoegende wijs tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rezar
  1. gebiedende wijs (ontkennend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van rezar
This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.