ransel

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ran·sel
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘rugtas’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1758 [1]

Werkwoord

vervoeging van
ranselen

ransel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ranselen
    • Ik ransel. 
  2. gebiedende wijs van ranselen
    • Ransel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ranselen
    • Ransel je? 
enkelvoud meervoud
naamwoord ransel ransels
verkleinwoord ranseltje ranseltjes

Zelfstandig naamwoord

ransel m

  1. (kleding) een vierkant soort rugzak, zoals deze eertijds door soldaten gedragen werd
    • Vandaag dragen veel studenten hun boeken in een moderne versie van de ransel. 

Gangbaarheid

  • Het woord ransel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
93 %van de Nederlanders;
79 %van de Vlamingen.

Meer informatie

Verwijzingen

This article is issued from Wiktionary. The text is licensed under Creative Commons - Attribution - Sharealike. Additional terms may apply for the media files.